‘ff;
tendeels of geheel vervangen door eene bijsoort, Sturnus
unicolor, die zwartachtig van kleur en zonder vlekken is.
Onze Spreeuw houdt zieh gaarne in de nabijheid der men-
schelijke woningen op, en wordt door ons geheele rijk in
alle dorpen en steden aangetroffen. Zijn zang bestaat uit
allerlei aangename en onaangename geluiden ; hij doet hem,
bij fraai weder, dikwijls reeds in Januarij hooren; het wijfje
zingt weinig en minder fraai dan het mannetje. Hij voedt
zieh voornamelijk met insekten en hunne maskers en met
wormen. Op het land ziet men hem niet zelden op de huisdieren
zitten en het hen plagende ongedierte zoeken. In het najaar
eet hij ook bezien, en in den winter zelfs granen en zaden.
Hij nestelt onder de daken der gebouwen, in holle boomen
of zelfs in rotsen. Zijn nest is groot, uit droog gras, bladeren,
wol, haren en vederen gemaakt, en somtijds bolvormig,
met eenen ingang aán eene zijde. Het bevat 4 tot
7, blaauwachtig groene eijeren. De Spreeuw nestelt in den
regel slechts eenmaal ’sjaars. Bij ons vliegen de jongen gewoonlijk
in Junij uit. Ouden en jongen begeven zieh na dezen
tijd op de landerijen, en leven gezellig. In het najaar ziet
men hen bij duizenden vereenigd allerlei zwenkingen in de
lucht maken, en zulke troepen gelijken iu de verte op zwarte
wolkcn. Zij overnachten alsdan ook gaarne in het riet.
De Roséspreeuw. Stnrnus rosëus.
Merula rosea, Aldrov., Orn., I I , p. 6 2 6 .— Turdus roseus.
L in n ., p. 2 9 4 , n<>. 15. — Pastor roseus, T emm., I , 136;
I I I , 7 6 .— Acridotheres roseus, R a n z a n i , Elenc. Zool., I l l ,
177. — N a um ., pl. 63. — G o u l d , pl. 212.
G r o o t t e v a u o n z e n S p r e e u w , eu zeer gemakkelijk
daarvan te onderscheiden door zgnen flaauw g e k r o m d e n
b e k , de m e t v e d e r t j e s b e k l e e d e d e k h u i d de r
n e u s g a t e n , längere pooten en eenen längeren staart ; in het
volkomen kleed door e e n e u i t h a n g e n d e v e d e r e n ge-
v o r m d e k u i f , en door d e k l e u r e n .
Ge h e e l e l e n g t e 8}". V l e u g e l s 5". S t a a r t n a g e n
o e g 2}".
Jo n g : Kleuren als bij den jongen Spreeuw, maar veel lichter.
Pooten roodachtig geelbruin. Bovenkaak b ru in , onderkaak
geelachtig. Oog donkerbruin.
Oud: De vederen van den bovenkop aanzienlijk verlengd,
gekromd, en eene kuif vormende. Bek rosekleurig; maar de
achterhelft der onderkaak zwart. Pooten geelachtig. Oog
zwartbruin. R u g , borst en buik, rosekleurig; alle overige
deelen zwart, op den kop, hals en krop met violetten, op
de vleugels en den staart met groenen weêrschijn. Het oude
wijfje is minder fraai en, vooral op de vleugels en den staart,
valer van kleur.
De Roséspreeuw behoort t ’huis in het zuidoostelijke
Europa en iu het zuidwestelijke Azië tot Dekan. Zijn verblijf
en nestelplaats wordt intusschen nader bepaald door de
gelegenheid, om zieh een toereikend of overvloedig voedsel
te kunnen verschaffen, hetgeen voornamelijk iu sprinkhanen.