Ri' ' î i
Iw
Il i
n
356
Spanje en Madera, komt in vlugten somtijds tot bij Mainz
voor. In Engeland ingevoerd en verwilderd.
2. De Steenpatrijs, Perdiæ saæatïlis, mey e r en wo l f o fP .
graeca, b r is s . Een weinig grooter dan de Roode patrijs, en
van dezen vooral onderscheiden door zijne blaauwgraauwe
hoofdkleur, het gebrek aan zwarte vlekken achter den keel-
b an d , een roestgele borst en b u ik , en zwarte en geelachtige
dwarsbanden aan de zijden van den romp. Bewoont
rotsachtige streken van het heete Eurojia, noordelijk tot het
Beijersche hoog-gebergte en de Karpathen, komt ook in
Klein-Azië en Nipaul (P. chukar) voor.
3. De Rotspatrijs, P. petrosa, l a t h . In het algemeen als
d e 'beide voorgaande soorten, maar zeer in het oog vallend
door een kastanjebruin, met witte vlekjes bezet veld aan
weêrszijde van den bovenhals. Gemeen op de meeste eilan-
den der Middellandsche zee, in Spanje en Algiers.
4. Perdïx francolînus, l a t h . Grootte van onzen Patrijs.
Het mannetje met één of twee groote sporen aan den voetwortel;
kop, hais en onderdeelen zwart, op de zijden van
de borst met eironde, witte vlekken, en aan weêrszijde van
den kop met eene overlangsche, breede, witte streep, en een
breeden roodbruinen ring om den hals. Bewoont de eilanden
Sicilië en Candia, komt ook in Bengalen voor.
5. Perdix (Tetraogallus) caspïa, van den Kaukasus. Grooter
dan een zware Haan.
6. De Snip-kwartel. Turnix sylvaûca, of andulusïca, ook
Hemipodius genoemd. Zonder achterteen en kleiner dan
357
een Kwartel, Bewoont Andalusië, het zuidelijke Sicilië en
Algiers.
De Patrijs. Perillx cinèrea.
Ook Veldhoen of door de jagers eenvoudig Hoen
genoemd.
Das Rebhuhn. La perdrix. The Partridge.
B r i s s . , Ornith., I , p. 2 1 9 , n». I .— Tetrao perdix, J j iìsì ì .,
p. 27 6 , n». 13. — Temm., I I , 488; IV, 334. — No z em.
en S e p p , I I , 185, 2 platen. — N a um . , pl. 163.^— G o u l d ,
pl. 262. — Starna cinerea, B o n a p .
G e h e e l e l e n g t e H". V l e u g e l s 6". S t a a r t 2}".
Bek leikleurig bruin, aan het einde olijfbruin. Oogen
donkerbruin. Oogkringen de huid daarachter na ak t, met fijne
wratjes en rood van kleur. Pooten roodachtig lichtgrijs, bij
de ouden meer loodkleurig.
Ze e r k e n n e l i j k a an zi jne g r o o t t e en k l e u r e n .
Voorhoofd, wangen, keel en eene lange oogstreep vaal
roestkleurig. Onderdeelen lichtgrijs, met zeer fijne gegolfde
zwarte dwarslijnen, maar de zijden van den romp met licht
roodbruine dwarsbanden, die naar achteren door lange, witte
schachtstrepen afgebroken worden: bij het wijfje echter,
hetwelk ook in het algemeen minder zuivere tinten heeft,
is de borst in het midden wit; bij het mannetje met eene