408
streep omzoomd, en een zwarte band nabij de witte punt
van den staart.
De Renvogel is gemeen in Abyssinië, Kordofan, en op
vele op deze breedte gelegene streken van Afrika ; daarentegen
komt hij in de kustlanden van Afrika längs de Middellandsche
zee zelden of niet voor. Hij dwaalt somtijds
naar Europa a f, waar hij op verscheidene plaatsen, b. v. in
Frankrijk, Engeland, Zwitserland, Mecklenburg, Darmstadt,
Nassau en ook hij Amsterdam geschoten werd. Hij voedt
zich met wormen en insekten, en vervolgt d ie, luidkeels
schreeuwende en vlak längs den grond vliegende. Hij nestelt
in het zand der woestijn; de eijeren hebben de kleur van
roode klei en zijn met aschgraauwe en donker olijfbruine
vlekken bedekt.
DE GRIELEN. OEDICNËMUS.
Men kan de Grielen g r o o t e P l e v i e r e n noemen m e t
e e n k r a c h t i g m a a k s e l , met eenen z e e r kr a cht i gen
snavel , en me t b u i t e n g e w o o n g r o o t e oogen. Haar
s t a a r t is t ame l i j k l a ng en a f g e r o n d , of een weinig
wigvormig. De teenen zijn kort en door een spanvlies
vereenigd. Er is weinig yerschil van kleur volgens de sekse,
den leeftijd of het jaargetijde. Zij houden zich gedurende
den broedtijd in eenzame, met zand bedekte of
drooge met gras begroeide streken op, en nestelen op den
grond.
409
Er wordt in Europa en ook bij ons, slechts eene soort
van dit geslacht aangetroffen. Dit i s :
We ®rlel. Oeclicnemus crepitans.
Ook Doornsluiper en Scharluip of Scharlupen genoemd.
Der Triel. Le grand pluvier.
T emm ., I I , 521; IV, 348. — Charadrius oedicnemus,
L in n ., p. 2 5 5 , no. 10. — N a um ., pl. 172. — G o u l d , pl. 288.
G e h e e l e l e n g t e 15". V l e u g e l s 8 |". S t a a r t 4}".
B e k l j \ " . V o e t w o r t e l s 2|".
Be k : v o o r h e l f t zwa r t , a c h t e r h e l f t l i c h t g e e l .
O o g e n en o o g l e d e n geel . P o o t e n g r o e n a c h t i g
geel .
Staartpennen zwart aan het einde, voor het overige met
zwarte dwarsbanden, de binnensten op eene bruingrijze, de
overigen op eene witte grondkleur. Onderdekvederen van
den staart isabelkleurig Slagpennen bruinzwart. Onderbuik,
keel, teugels en van daar eene streep over de wangen wit.
Vederen der overige deelen grijsachtig roestkleurig, op de
vleugels in het grijze, overal met eene zwarte lengtestreep
längs het midden. De geheel jongen zijn raet dons bedekt,
hetwelk op de onderdeelen witachtig en op de bovendeelen
grijsachtig ros en met eenige zwarte lengtestrepen voorzien is.
De Griel bewoont het heete en gematigde Europa, komt