1
lilîlp
f f '" '
G e h e e l e l e n g t e 14". V l e u g e l s 5}". S t a a r t 2". Be k
2". V o e t w o r t e l 1|".
Bek geel, längs den bovenkant en aan de punt hruinach
tig. Teugels hooggeel, hij de jongen groenachtig. Pooten
bleekgroen.
D e k l e i n s t e d e r i n h e em s c h e s o o r t e n , en h i e r a
an g e m a k k e 1 ij k t e h e r k e n n e n.
Oud: Bovenkop en nek, rug- en schoudervederen, slagen
staartpennen groenachtig zwart. Overige deelen bleek
okergeel, op de zijden van hals eu kop in het purpergrijze
speiende, aan de keel, de groote vleugeldekvederen en de
onderdekvederen van den staart in het witte overgaande.
Jong; De vederen der bovendeelen bruin, met zeer breede
roestkleurige zoomen, Onderdeelen roestgeel met bruine lengtevlekken,
aan de zijden van de keel en den hals in het
witte overgaande.
Het Woudaapje bewoont het gematigde en heete Europa,
komt noordelijk, ofschoon zeer en k e l, tot in het zuidelijke
Zweden voor, en werd ook enkel in Erigeland opgemerkt.
Men heeft het voor het overige in Noord-Afrika tot Madera
en zelfs aan de Kaap de Goede Hoop aangetroffen. In ons
land wordt het aau de raet riet en boschjes begroeide oevers
der m e ren , veenplassen, moerassen en rivieren broedende
waargenomen. Het komt in Mei tot ons en verlaat ons wederom
in September. Het mannetje la a t, even als de Roerdomp,
gedurende den broedtijd een brüllend, maar zwak
geluid hooren. lie t Woudaapje kiirat met buitengewone bc-
389
hnruligbcid längs de stelen van bet riet en dc opwaarts
gerigte takken der boomen. Het voedt zieh met vischjes eu
vischkuit, allerlei water-iusekten, slakken, wormen, kleine
kikvorschen enz. Het nest is niet groot, en zoo los uit
takjes en biezen gemaakt, dat het doorschijneud is. Men
vuidt het tusschen het riet of tusschen takken van struiken
bevestigd, op vijf tot acht voet hoogte boven het water of
den grond. Het bevat 4 tot 5, blaauwgroenachtig witte
eijeren.
DE LEPELAAKS. PLATALEA.
De Lepelaars zijn Reigers met eenen afwijkend i r e v o r n i -
den, geheel a f g e p l a t t e n , b r e e d e n en van vor en
s c h i j f v o rmi g u i t l o o p e n den b e k , die veel langer is
dan de kop. Hun g e z i g t en ook hunne ke e l zijn min of
meer na a kt . De achterteen is een weinig hooger geplaatst
dan bij de Reigers en de nagel van den middenteen is niet kamachtig
ingekorven. De neusgaten liggen digt bij het voorhoofd
en zijn langwerpig. Hunne vederen zijn meest wit
van kleur, en bieden weinig verschil volgens de sekse en
den leeftijd. Hun ligchaam heeft ongeveer de grootte van
dat eener E e n d , en de verschillende soorten wijken liierom-
trent onderling weinig af.
Dit geslacht is weinig talrijk in soorten, en zij zijn,
met weinige uitzonderingen, over de meeste heete en geraa-
tigde luchtstreken verbreid. Zij leven gezellig, in moeras