II
.nil li
..
t
11«. 140. — Rissa tridactyla, L each. — Temm., I I , 774;
IV, 4 7 8 .— B uee., Enl. 387. — Naum., pl. 2 6 2 .— Gould,
pl. 435.
G e h e e l e l e n g t e 15 t o t 16". V l e u g e l s 12". S t a a r t 5".
Be k bij de o u d e n h o o g ci t roengeel , en de mond-
h o l t e f r a a i r o o d ; bij de j o n g e n zwar t . Oogen bruin;
de oogkring bij de ouden rood. Pooten zwartachtig; bij de
jongen vuil donker vleeschkleurig.
Staart een weinig uitgesneden. Z e e r k . e n n e l i j k a a n den
b u i t e n g ew oo n k l e i n e n a c h t e r t e e n , di e a l s e en
e e n v o u d i g s t o m p j e z o n d e r n a g e l z i c h v o o r d o e t .
Jong ; Achterkop, bovenhals, mantel en vleugelvederen
blaauwachtig grijs. Eene vlek achter aau de oorstreek; een
kraag in den achterhals; de vleugels van de bogt, onder de
schouders, to t over de binnenste kleine slagpennen; de
groote slagpennen, en het einde van den staart zwart. Alle
overige deelen wit.
Oud: Mantel en vleugels blaauwachtig grijs, maar de
vleugelpunt zwart. Alle overige deelen wit. Na de ruijing
ook de bovenhals grijs en eene zwarte vlek achter de oorstreek.
Broedt in de Noordpoollanden, en in Scandinavië zuidelijk
tot 58° N. Br. Komt met stormweder, in het koude
jaargetijde, dikwijls reeds in September, in troepen van
twintig en meer stuks, aan de Noordkusten van het overige
Europa en ook aan de onzen; dwaalt somtijds tot diep binnen
in het land af, en werd zelfs op Madera en in Senegambië
601
waargenomen. Voedt zich voornamelijk met visschen. Maakt
ziju nest op rotsen, van klei en zeegras. Legt 2 tot 4 ,
geelgrijze, in het groene speiende, met graauw en bruin
gevlekte eijeren.
DE KAPMEEUWEN.
Men kan deze Meeuwen zoo noemen, omdat zij, ofschoon
slechts in het z o m e r k l e e d , den geheelen k o p b r u i n zwa
r t of grijs van 41eur hebben. Zij zijn, in het algemeen
genomen, k l e i n e r dan de Z e e m e e u w e n ; l e v e n op
h e t z o e t w a t e r of op mo e r a s s i g e plaatsen langs de
k u st; v o e d e n z i c h bij voorkeur met v i s c h j e s , s p i n n
e n en allerlei w a t e r i n s e k t e n ; en n e s t e l e n gewoonlijk
in h e t r i e t , in moerassige of lage vlakten, of in
het zand der oevers van meren en rivieren.
Behalve de , ook in ons land voorkomende soorten, telt
Europa nog de volgenden onder zijne bewoners.
Larus ichthyaetos, P all. De reus onder de Kapmeeuwen.
Grootte van onze Zilvermeeuw. Bewoont het zuid-oostelijke
Europa.
Larus leucophthalmos, L ichtenstein. Grootte van Larus
canus; maar veel slacker en de bek veel langer, van achteren
roodachtig, van voren zwart. Mantel en vleugels licht leikleurig
, slagpennen en kop tot op de helft van den hals geheel
zwart. Zijden van hals eu romp blaauwgrijs. Overige deelen
wit. Bewoont de oevers der Roode zee en het oostelijke gedeelte
der Middellandsche zee.