s l a n k e r en minder krachtig van maaksel; haiir s t a a r t is
gewoonlijk, eu wel zeer d i e p g e v o r k t ; hare v l e u g e l s
zijn l a n g e r , p u n t i g en min of meer z e i s v o rmi g ; de
kop is l a n g w e r p i g e r ; de bek is z e e r p u n t i g , el s-
V or mi g, en derhalve z o n d e r h a a k aan het einde;
de p o o t e n zijn k o r t e r en zwak; de t e e n e n zijn k o r t
er , en de n a g e l s p u n t i g en g e k r omd . Er is geen
onderscheid van kleur tusschen beide seksen, maar de jongen
zijn met zelden anders gekleurd dan de ouden. Zij v o e d e n
z i e h voornamelijk m e t v i s s c h e n , sommigen ook met waterinsekten;
bespieden haren b u it, door zich boven deplek,
waar deze zieh bevindt, met aanhoudende slagen der vleugels
in de lucht staande te houden, en s t ö r t e n z i c h, om
he m t e v a n g e n , uit de hoogte p l o t s e l i n g in he t
wa t e r neer . Hare s t em is schel . Zij nestelen op den
grond. Men vindt haar in alle werelddeelen. De in de koude
en gematigde streken broedende soorten brengen den winter
in wärmere gewesten door.
Men kan bij dit groote geslacht twee onderafdeelingen
aannemen, te weten die der Eigenlijke zeezwaluwen en die
der Moeras-zeezwaluwen.
DE EIGENLIJKE ZEEZWALUWEN.
Zij b ewo n e n de z e e k u s t , of de z a n d i g e oeve r s
van r i v i e r e n en me r e n , somtijds ook weilanden; voeden
z i ch v o o r na me l i j k me t v i s s c h e n ; hebben eenen,
veelal zeer diep gevorkt en s t aar t ; tam e lijk groote
zwemvl i ezen; de hoof dkl eur is een fraai zi lveracht ig
w it, maar de rug, vleugel s en de s t a a r t zijn veelal
b l a a u w g r a a u w van kleur en zij hebben een zomer k
l e e d , in hetwelk de b o v e n k o p tot in den nek zwar t
van kleur is. Zij leggen hare eijeren gewoonlijk op het zand
of den blooten grond.
Behalve de ook hij ons voorkomende soorten, worden in
het overige Europa nog de volgenden aangetroffen.
Sterna velox, Rüppell. Van het znid-oostelijke Europa. In
het algemeen als St. cantiaca, maar veel grooter en dc
bek geel.
Sterna a ff m is, Rüppell. Uit dezelfde gewesten. Grootte
en kleiir van St. cantiaca, maar de bek geheel geel.
Sterna macroura, Naumann of St. ar etica, Temm. of
St. hirundo, Bonap. Volmaakt als St. hirundo, Linn., maar een
weinig kleiner en slanker, de staart daarentegen langer. Bewoont
de zeeoevers, en broedt op zandbanken, maar minder
algemeen, zoo als dit St. hirundo doet, op weilanden of moerassen
binnen in het land. Broedt in IJslan d , in geheel Scandinavië
en Noord-Rusland, in welke beide landen intusschen
ook St. hirundo nestelt; in Siberië, in Denemarken, aan de
Zuidoevers der Oostzee en zelfs aan den mond der Jahde. Komt
waarschijnlijk ook, ten minste toevallig, aan onze kust
voor.
Sterna paradisèa, Brünnich of St. Bougallii, Montagu.