Fill
Behalve onze soort, de eenige van ons werelddeel, worden
er in de oude wereld slechts nog eenige in Nipaul ge-
vonden. Al de overigen komen in Amerika voor.
Me Wintcrkoning. Troglodytes curopaeus.
Gewoonlijk Klein-Jan genoemd.
Der Zaunkönig. Le roitelet. The Wren.
V i e i l l o t , Diet. T. 34, p. 511. — Motacitta troglodytes,
L in n ., 1, p. 337. — Sylvia troglodytes. L a th ., Index, T.
2, p. 547. — T emm., 1, 283; 111, 160. — B u f f ., Enl. pl.
65, fig. 1. — N ozem. en S e p p , 11, p. 112. — N a um., pl.
38. — G o u l d , pl. 130.
G e h e e l e l e n g t e 3 |" . V l e u g e l s , n a g e n o e g 2".
S t a a r t 1}".
Sn a v e l d o n k e r b r u i n , aan zijnen wortel vleeschkleu-
rig. Oog bruin. Pooten bruinachtig vleeschkleiirig.
Zeer kennelijk aan zijne g e r i n g e g r o o t t e , g r o o t e n
k o p , p r i e mv o rmi g e n , een weinig g e k r o m d e n s n a vel
, die korter is dan de kop; aan zijnen o p g e r i g t e n
s t a a r t , en b r u i n e kl eur .
B o v e n d e e l e n geelachtig b r u i n , hetgeen, vooral op
vleugels en staart in het roodbruine trek t, en hier van vele
zwartachtige dwarsbanden voorzien is. Een streep boven het
oog, keel, krop en borst iu het midden zeer licht vaalbruin.
Bu ik , zijden van den romp en onderdekvederen van
den staart, bruin als de bovendeelen, maar met zwartachtige
gegolfde dwarsstrepen. Op de dekvederen der vleugels
en de onderdekvederen van den sta a rt, kleine ronde,
witte vlekken.
De Winterkoning bewoont Europa en het gematigde Siberië
tot Japan , waar bij evenwel, zoo als dit ook met de
voorwerpen van het heete Europa plaats heeft, meestal,
vooral op de onderdeelen donkerder van kleur is dan gewoonlijk.
Hij komt ook overal in ons geheel land, tot in
de tuinen, midden in de steden, voor. Hij houdt zieh gaarne
in de nabijheid van het water, vooral van slooten, op,
waar men hem veelal, digt bij den grond, in hakhout of
struiken ziet rondkruipen en behendig van eenen tak op een
anderen ziet springen. Intusschen klimt hij ook tot in de
toppen der boomen, en laat niet zelden van daar zijnen
aangenamen , buitengewoon krachtigen , fluitenden zang hooren.
Zijn loktoon is scherp en gerekt. Hij is zeer levendig
van aard, maar zijne vlugt is eenigzins moeijelijk, en hij
vliegt slechts tot op kleine afstanden. Hij is een Standvogel,
die echter, in het koude jaargetijde, zijne broedplaats
niet zelden verlaat, en op kleine afstanden gezellig rond-
zwervende, zijn voedsel elders gaat zoeken. Hij is ongevoe-
lig voor de koude; verkiest schaduwrijke plaatsen ; verschuilt
zieh dikwijls bij gevaar, en kruipt dan gaarne in holle
boomen, of andere holen. Hij voedt zieh met allerlei insekten,
derzelver maskers en eijeren. Men vindt zijn, uit