' 'h , I' M
'■3.-
'üiïi:
s n a v e l is k r a c h t i g en min of meer z ame n g e d r u k t .
Zij bewonen nagenoeg uitsluitend het zuidelijk halfrond.
In ous werelddeel wordt eigenlijk slechts eene soort van
dit ondergeslacht aangetroffen.
Me IVoordsciie .stormvogel. Procellarla glaclâïls.
L in n . , p. 2 1 3 , no. 3. — T em m ., I I , 8 0 2 ; IV, 5 0 5 . —
B u e e ., Enl. 59. — F u l m a r m gl ac ia li s, L e a c h . — G o u ld ,
pl. 446.
G e h e e l e l e n g t e 18". V l e u g e l s 13". S t a a r t 4}"
Bek I}". V o e t w o r t e l I [ |" .
B e k z e e r k r a c h t i g , geel . O o g e n z w a v e l g e e l , bij
de jongen donkerbruin. P o o t e n b l e e k v l e e s c h k l e u r i g
S t a a r t a f g e r o n d . G e s t a l t e in h e t a l g eme e n al s
b ij de M e e uwe n , ma a r p l omp e r .
W it; mantel, vleugels en staartpennen grijs, de staartpennen
zeer licht, de slagpennen donker. De jongen geheel
grijsachtig.
De Noordsche stormvogel bewoont het noorden van
Europa, te weten de eilanden van het noordelijke Scandinavië,
de Fär-eilanden en IJsland. Hij wordt ook in Groenland
aangetroffen; degenen, welke intusschen in deze land-
streek noordelijk van 62° voorkomen, zegt men een weinig
kleiner te zijn dan gewoonlijk { P r o c . h y e m a l i s , B rehm of
P r n c . m i n o r , KjäRBÖLLiNo). De Noordsche stormvogel zwerft
hnilen den broedtijd aan de kusten der naburige landen
rond; is alsdan, in den winter, zeer gemeen aan de Westkust
van Noorwegen en de kust van Oost-Einraarken, en wordt
bij zware stormen, somtijds aan de Noordkusten van het
vaste land van Europa verslagen. Dit heeft hij ons gewoonlijk
bij noordwestelijke stormen plaats. Hij houdt zieh aan de
zeekust of in de ruime zee op, vliegt voortreffelijk, zwemt
goed en dikwijls, duikt ook, maar loopt moeijelijk en half
kruipende. Hij vliegt meestal digt langs de oppervlakte van
het water; leeft gezellig, en verdedigt zieh, door zijneu
vijand met traan uit den bek te bespuiten. Zijne stem
is ruw en onaangenaam. Hij eet veel, en voedt zieh met
allerlei kreeft- en weekdieren, met kwallen en het vleesch
van doode dieren. Hij nestelt gezellig in buitengewoon
grooten getale op onbewoonde, rotsachtige eilanden.
Elk wijfje leg t, in April of Mei, op de kale rots of
op het zand 1 e i, hetgeen grooter is dan een eendenei,
grof van schaal, en mat wit. Het wordt door beide seksen
zes weken lang bebroed. De jongen zijn buitengewoon v e t,
hebben echter, even als de ouden, eene sterke traanlucht
bij zich.
DE ZWALUWSTORMVOGELS. TIIALASSIDRÖMA.
De soorten, welke men tot dit ondergeslacht bren g t, onderscheiden
zich van de Stormvogels slechts daardoor, dat
zij kleiner en slanker zijn en dat haar voetwortel langer is
dan de teenen. Zij vliegen met langzame vleugelslagen en
loopen niet zelden op de oppervlakte der zee.