'
Jong: Bovendeelen donkerbruin, tot over den mantel met
roestgele schachtvlekken. Onderdeelen roestgeel met bruinachtige
dwarsvlekken.
De Zanglijster is eene der gewoonste soorten van ons werelddeel.
Zij gaat in Scandinavië noordelijk tot 67°. Zij komt
ook in het gematigde Siberië voor, trekt door Klein-Azië
en overwintert in Noord-Afrika. Zij broedt in ons land vrij
algemeen, rnaar in niet zeer grooten getale; is er daarentegen
op den trek zeer menigvuldig. Haar zang is aangenaam
fluitend. Zij houdt zieh in boschjes op, en maakt
tweemalen ’sjaars haar nest op boomen, gewoonlijk op manshoogte
of tot twintig voet hoog. Het is groot en d iep , van
stelen en worteltjes van gras of andere planten gemaakt ;
maar onderscheidt zieh van alle andere Lijsternesten door
zijne dunne wanden, en doordat het van binnen overtrok-
ken is met eene laag van eene gladde grijze stof, bestaande
uit fijn gebeten en met speeksel vermengd rot hout. Het
bevat 3 tot 6 , glanzig zeegroene, met zwartbruine stippen,
somtijds ook met graauwe of wel licht roodbruine vlekken
versierde eijeren.
We KoperwlcU. Turdus Hlacus.
In Groningen Schatlijster en Oranje lijster genoemd.
Die Rothdrossel. Le mauvis. The Red-wing.
L in n . , p. 2 9 2 , n«. 3. — Turdus ¿Was, G e s s n e r , p. 7 6 0 .—
T emm ., I , 163; I I I , 88. — B u f f ., E n l . 51. — N ozem, en
S e p p , I , 21. — N a um ., 67. — G o u l d , pl. 78, ng. 2.
Grootte en verhoudingen nagenoeg, en kleur in het algemeen
als bij de Zanglijster; maar de oorstreek bruin; geene
of kleinere lichte vlekken aan de vleugeldekvederen; de
vlekken der onderdeelen langwerpig; de o n d e r d e k v e d e r
en d e r v l e u g e l s , e v e n a l s de zi jden van den
r o m p r o e s t r o o d , waardoor zieh deze soort tevens van
alle overigen onderscheidt.
De Koperwiek broedt op IJslan d en. Scandinavië noordelijk
van den 57° tot aan de IJszee en in Siberië. Zij werd
ook, ofschoon zeer enkel, aaii de oevers der Oostzee, in
Galicië, en zelfs in de provincie Groningen broedende waargenomen.
De meeste overige streken van E u ro p a , en ook
ons laud, bezoekt zij, op den trek, veelal in zeer grooten
getale. Zij werd ook in Klein-Azië en Madera in den winter
waargenomen. Haar zang is zacht, weinig fluiteud, en
doet aan dien van den Spreeuw denken. Zij is niet schuw,
en houdt zieh in den zomer vooral in eiken- en berkenbos-
schen of in struiken op. Zij plaatst haar nest digt bij of
tot op zes voet hoogte van den grond, op boomen ol struiken.
Het is uit gras gemaakt, en bevat 4 tot 6 , blaauwachtig
groene met roestkleur gevlekte eijeren.
De Vale lijster. Turdus pallens.
P all., Zoogr., 1 , p. 437, nO. 9 8 .— Turdus iliacus,NAUu.,