m
of Eend. Hun b e k is a a n z i e n l i j k l a n g e r d a n de kop,
k r a c h t i g , r e g t , k e g e l v o r m i g , p u n t i g , van voren
een weinig gekromd, en langs de z i j r a n d e n , van t a n d a
c h t i g e i n s n e e d j e s v oor z i e n. De keelhuid en het
gezigt om de oogen zijn naakt. De n e u s g a t e n zijn b u i t
e n g ew o o n kl e i n. De nagel van den middenteen is , langs
zijnen binnenrand kamsgewijze ingesneden. De puntige slagpennen
reiken een weinig over den wigvormigen slaart heen.
De ouden zijn veelal lich t, de jongen donker van kleur.
Zij eten visschen, inktvisschen en andere in de zee levende
weekdieren, en vangen die duikende, door zich uit de lucht
in het water neer te störten. Zij bewonen rotsachtige zeekusten,
waar zij gezellig broeden. Elk broedsel schijnt u it niet meer
dan een jong te bestaan. De wijfjes zijn slechts weinig kleiner
dan de mannetjes. Er is weinig of geen verschil, ten opzigte
der kleuren en volgens het jaargetijde, tusschen beide seksen;
maar de jongen hebben, to t tegen den broedtijd, een
van dat der ouden zeer verschillend kleed. Zij worden in alle
werelddeelen aangetroffen; men kent echter slechts een zestal
soorten van dit geslacht.
In ons land en in het algemeen in ons werelddeel wordt
slechts eene soort van dit geslacht aangetroffen. Onder de
uitheemsche soorten is de eene, Sula melamra, met de onze
nader verwant dan met de overigen, maar zeer gemakkelijk
te herkennen aan haren zwarten sta a rt, en längere, naakte
keelstrcep.
571
He Jan van Gent. §ula bassana.
: Der Tölpel. Le fo u . The Bohy.
Biiiss., Orn., V I , p. 50 3 , n». 5. — Pelecäms bassäms,
L inn., 217, n». 5. — Pel. maculMus, Gmel., p. 579. —
Sula major, Biiiss., p. 497. — Sula alba, Meyer en Wolf,
I I , 582. — T emm., I I , 905; IV, 569. — Buff., Enl. 278,
986. — N ozem. en Sepp, V, 401. — N aum., p). 278. —
Gould, pl. 412.
Geheele lengte ruim 36". Vleugels 19". Staart 10".
Oud: Wi t ; de g r o o t e s l a g p e n n e n en v e d e r e n
van d e n d u i m zwar t . Iris van het oog zwavelgeel.
Pooten zwartachtig; voetwortel van voren en teenen van
boven met eene geelgroene streep. Bek loodkleurig. De
naakte huid om bek en oogen zwartachtig.
Nestkleed: Geheel met witachtige wol bedekt. Jeugdig
kleed: z w a r t b r u i n , m e t w i t a c h t i g e s t i p p e n .
Bewoont de rotsachtige kusten van het koude Europa,
zuidelijk tot lerland en Schotland; verhuist n ie t, maar
dwaalt door stormen somtijds tot onze en de Noordkust
van Europa in het algemeen a f , of zelfs in enkele gevallen,
tot aan de Middellandsche zee of de Kanarische eilanden.
Zwemt middelmatig, maar duikt uitstekend, en wordt derhalve
niet zelden, in aanzienlijken getale te gelijk, met de
vischnetten opgehaald. Zijne stem herinnert die van de