il
.396
n». 8. - 'Pemm., I I , 561 ; IV, 370. — Buff., Enl. ,399. —
Nozem. en Sepp, V, 460. — Naum., pl. 229. — Gouuo.pl .
284. — Melanopelargus niger, Reichenbach.
Ge h e e l e l e n g t e 34". V l e u g e l s 20", S t a a r t 8".
Bek, pooten, teugels en oogkring hoogrood, hij de jongen
olijfkleurig. Iris grijsachtig bruin.
Bo r s t , b u i k , o n d e r d e k v e d e r e n van d e n s t a a r t
en s c h e n k e l v e d e r e n wi t ; a i l e o v e r i g e d e e l e n
z w a r t b r u i n me t i r i s e r e n d e n me t a a l g l a n s .
De Zwarte ooijevaar bewoont de gematigde en heete streken
van het oostelijk Europa. Hij broedt oostelijk tot in het Oldenburgsche,
noordelijk tot in de bosschen van Ju tla n d ,
en in Zweden tot 59». Voor het overige komt hij in Noord-
Afrika tot op Madera voor en werd zelfs aan de Kaap de
Goede Hoop waargenomen. Naar ons land dwaalt hij op den
trek, zoo als in het algemeen in het westelijke E u ro p a , slechts
van tijd tot tijd a f Hij verhuist zoo als de Witte ooijevaar.
Hij voedt zich voornamelijk met visschen, en kiest tot verblijf,
gedurende den broedtijd, groote bosschen. Men vindt
hier zijn nest op hooge boomen. Het bevat 2 tot 4, blaauwachtig
witte eijeren, die een weinig kleiner zijn dan die
van den gewonen Ooijevaar.
DE IBISSEN, IBIS.
Men kan dc Ibissen beschouwen als k l e i n e R e i g e r s
me t e e n e n g e k r o m d e n s t omp e n snavel . Zij staan
397
tot dezen in dezelfde verhouding als de Wulpen tot de
overige Snip-vogels, en hebben, behalve de schijnbare ver-
wantschap van den gekromden snavel, in geen ander opzigt,
nadere overeenkomst met de Wulpen.
Zij bewonen de heete en warme gewesten der geheele
aarde; houden zich in moerassen op; zetten zich gaarne op
boomen; voeden zich met wormen en insekten, nestelen op
struiken, en bieden, volgens de sekse, het jaargetijde en den
leeftijd, weinig of geen onderscheid van kleur. Men heeft iu
Europa slechts eene soort van dit geslacht, en zij dwaalt
somtijds ook tot ons a f Intusschen wil meii, dat de nagenoeg
geheel witte Ibis religiosa, g. cu v ., uit Noord-Afrika, somtijds
tot in het zuidelijke Europa afdwaalt.
Volgens PALLAS komt ook de grootendeels witte, maar
van zwarte vleugels voorziene en in het algemeen op den
Ibis gelijkende, Tantalus ibis, L in n ., die echter nagenoeg
zoo groot is als een Ooijevaar, somtijds in het zuidelijke
Rusland voor.
Me Ibis. Ibis faicincllus.
Temm., I I , p. 598; IV, 389. — Tantalus falcinellus,
L in n . , p. 241, iff. 2. — Falcinellus ignèus, B e c h s t . —
B u f f . , Enl. 819. — N a um . , pl. 219. — G o u l o , pl. 311.
Ge l i c e l e l e n g t e 22". Vl e u g e l s 9|". S t a a r t 3f".
Bek 4"- V o e t w o r t e l r u i m 3".
Muid om het oog en de teugels k a a l, zwartachtig groen , in