J i
'1
en struiken. Het is van allerlei raossoorten gemaakt, en
van binnen met haren en vederen belegd. Het bevat 5 tot
6, groenachtig witte eijeren, die met blaauwgraauwe stipjes
en veelal slechts aan het dikke einde, met olijfbruine vlakken
bedekt zijn.
» e Graauwe klaauwier. Lanius collurlo.
Ook Schataakster en Negendooder, in Groningen Bruine
Doorndraaijer, Kleine valk, Roode tuinvalk en
Vinkenbijter.
L in n ., p. 136, n". 12. — Lanius spinitorques, B ec h st .,
Nat. Deutsch!., I I , p. 1335. — Enneoctonus collurio, B o ie ,
Is is , 1826, p. 973. — T em m ., I , 147; I I I , 82. — B u f f .,
Enl. 3 1 , fig. 2. — N a um ., pl. 52. — G o u l d , pl. 69.
G e h e e l e l e n g t e 6 |". Vl e u g e l s 3 f . S t a a r t 2|".
Bek zwart. Oog bruin. Pooten zwartachtig graauw. T we e de
s l a g p e n veel l a n g e r d a n de v i e r d e , en nagenoeg
g e 1 ij k a a n d e vij fd e.
Kleuren van het oude mannetje zeer verschillend van die
van het oude wijfje.
Een weinig kleiner dan de voorgaande, en hierdoor, even
als door de verschillende verhouding der slagpennen, het
ontbreken van een witten Spiegel aan de groote slagpennen ,
en bij het oude mannetje in het volmaakte kleed , door geheel
verschillende kleuren gemakkelijk daarvan te onderscheiden.
Oud mannetje: S tu it, bovendekvederen van den staart,
bovenkop en nek tot aan den ru g , aschgraauw; op het
voorhoofd en boven de oogen in het witachtige trekkende.
Eene zwarte streep loopt van de bovenhelft der oorstreek,
om de oogen, over de teugels en , maar versmald längs den
wortel der bovenkaak. Rug tot aan de stuit roodbruin.
Onderdeelen wit, maar grootendeels in eene bleeke rose
tin t trekkende. Vleugels bruinzwart; alle vederen en de
kleine slagpennen breed met roodbruin gezoomd. Staartpennen
zwart; maar de vier buitenparen tot over de eerste
helft wit.
Oud wijfje en jongen van beide sekse : Bovendeelen roestbru
in , met zwartachtige, halvemaanvormige dwarsstrepen.
Onderdeelen witachtig, op den romp en krop insgelgks met
diergelijke dwarsstrepen. Staart bruin, slechts aan de punt
wit. Oogstreep bruin. Het oude wijfje boven lichter dan de
jongen van beide sekse.
Dit is de gemeenste Klaauwier in ons werelddeel. Hij
komt in Scandinavië voor, maar gaat niet tot Lapland. In
Engeland, waar de voorgaande slechts toevallig voorkomt,
is by zeer menigvuldig. Hij is ook gemeen in Klein-Azië,
in geheel Noord- Oost-Afrika, en komt zelfs aan de Kaap
de Goede Hoop voor. HLj komt in April en vertrekt in
September. Hij wordt ook in ons la n d , in drooge streken ,
b. V. de grensprovinciën en den duinkant vrij algemeen aangetroffen.
Hij houdt zieh op boomen, längs den boschk
a n t, in groote boomgaarden, en in doornstruiken op. Hij