I h ts
1 .öäilüai
462
Deze soort is over geheel E uropa , over Azië tot op de
Sunda-eilanden verbreid. Zij broedt in Noorwegen noordelijk
tot 70°, in ons land zeer menigvuldig op de meeste
lage weilanden en moerassen. Zij vertrekt in Augustus en
September en keert in April terug; komt zelden aan het
zeestrand; nestelt op weilanden en legt 4 eijeren, die een
weinig kleiner en minder dik zijn dan kievitseijeren, en
eene geelachtige kleur met roodbruine vlekken hebben.
Ilet Witgatje. Totann.s ochropus.
Le cul-blanc.
Temm., I I , 651 ; IV, 415. — Tringa ochropus, L inn., p. 250,
no.'13. — Buff., Enl. 843. — N aum., pl. 197. — Gould,
pl. 31 5 , fig. 1.
Ge h e e l e l e n g t e 9". V l e u g e l s 5 |". S t a a r t 2|". B e k
1|"- V o e t w o r t e l 1-f.
Bek zwart. Oogen donkerbruin. P o o t e n l i c h t b l a a uwgr
i j s, aan de geledingen groen.ichtig.
Gemakkelijk te herkennen aan zijne s t a a r t p e n n e n ,
welke w i t en s l e c h t s op de t w e e d e h e l f t h a r e r
l e n g t e van d r i e of v i e r z w a r t e d w a r s b a n d e n
v o o r z i e n zijn.
Bovendeelen grijsbruin met bronsgroenen wederschijn, op
den rug en de vleugels met licht bruingrijze stipjes. Krop
met bruine lengtevlekken ; zijden van den romp veelal met
bruine dwarsvlekken. Overige onderdeelen en bovendekvederen
van den staart wit.
Deze soort broedt in geheel Scandinavië, en in het algemeen
in Noord- en Midden-Europa. In ons land werd zij
tot nog toe slechts enkel op den trek opgemerkt. Zij verhuist
vroeg in het jaar, van Augustus tot October en
keert in April en Mei naar hare broedplaatsen terug. Men
vindt haar ook in Azië tot Japan, Oost-Indië en Noord-
Afrika, waar zij, zoo als ook in het heete Europa, overwintert.
Zij legt hare eijeren in oude lijsternesten, dikwijls tot
16 voet hoogte van den grond. Zij zijn bleek olijfkleurig,
met grijze en olijfbruine vlekken.
De Bosclirulter. Totanus glareola.
Door de jagers meestal Witgatje genoemd.
T emm., I I , 654; IV, 416. — Tringa ochropus, L inn.,
Fauna Suecica, p. 66, no. 185. — Tringa ßü/om, L inn. —
N aum., pl. 198. — Gould, pl. 315, fig. 2.
G e h e e l e l e n g t e 8". Vl e u g e l s 4}". S t a a r t I f . Bek
1". V o e t w o r t e l 1}".
Bek zwart. Oogen donkerbruin. P o o t e n g r o e n a c h t i g .
Heeft zeer veel overeenkomst met het Witgatje; maar is
kleiner, ofschoon hooger op de pooten; heeft eenen korteren
bek; de lichte vlekken der bovendeelen zijn grooter, en