“ 4 silj I
i i - : 2
bek (Puffinus Yelkouan). Verdient zoo als de meeste overige
soorten van Stormvogels aan eene meer naauwgezette studie
onderworpen te worden.
DE JAGERS. LESTEIS.
De Jagers, ook Strontjagers genoemd, h e b b e n in gestalte
en maaksel ve e l o v e r e e n k o m s t me t de Me e u wen;
maar hun b e k is k o r t e r en, van den wortel af,
nagenoeg tot aan den haak, m e t e e n e we e k e h u i d bekleed;
hunne n e u s g a t e n liggen v e r n a a r v o r e n ; hunne
beide m i d d e n s t a a r t p e n n e n zijn veelal, en wel zeer
sterk, v e r l e n g d ; hunne v e d e r e n zijn g r o o t e n d e e l s
b r u i n van k l e u r , en deze kleur biedt bij sommigen aanzienlijke
toevallige verscheidenheden aan. In plaats van hun
voedsel zelfs te vangen, vervolgen zij andere vogels, vooral
Meeuwen en Zeezwaluwen, dwingen deze hunnen buit uit
te braken of te laten vallen, eu weten dien, alvorens hij
het water bereikt, door eene pijlsnelle vlugt en plotseliuge
zwenkingen met hunnen staart bewerkstelligd, zeer behendig
te vatten. Zij broeden gezellig, en leggen slechts 2 eijeren.
E r zijn slechts vier soorten vau dit geslacht bekend, die
ook alien aan onze kusten waargenomen werden. Zij bewonen
de koude streken van het noordelijk halfrond; dwalen echter
op hare verhuizingen, somtijds ver naar het zuiden af,
eu eene soort leeft ook in het zuidelijk halfrond.
m
Me Groote ja g e r . JLestrls eatarraetes.
I llig., P ro d r.,'p . 273. — Larus catarrhactes, L inn., p.
226, n®. I I . — Catharacta Skua, B rünn., Orn. bor., p. 33,
II«. 125. — T emm., I I , 792; IV, 494. — N ozem. en Sepp,
V, 429. — N aum., pl. 270. — Gould, pl. 439.
G e h e e l e l e n g t e 22". V l e u g e l s 15}". S t a a r t 5}".
P o o t e n en bek zwa r t , bij de jongen blaauwachtig
loodkleurig. Oogen donkerbruin, bij de jongen grijsbruin.
S t a a r t e e n v o u d i g a f g e r o n d . H i e r a a n en a a n
zi jne g r o o t t e , w a a r i n hij e e n e R a a f e v e n a a r t en
a l l e a n d e r e s o o r t e n ve r o v e r t r e f t , g e ma k k e l i j k
t e h e r k e n n e n .
D o n k e r b r u i n , de v e d e r e n m e t r o e s t k l e u r i g e
s c h a c h t v l e k k e n . G r o o t e s l a g p e n n e n zwart, bij h a r
e n g r o n d wit.
Nestkleed: Een bruingrijs dons.
De Groote jager bewoont de kusten van IJ s la n d , van de
Shetland-, Orkney- en Fär-eilanden; hij wordt door stormen
somtijds aan de kusten van Noorwegen, Denemarken en aau
die van het gematigde Europa, ook aau de onzen, verslagen,
en somtijds zelfs binnen in het land, afgemat en rondzwervende,
waargenomen. Hij komt intusschen ook in de Zuidpoollan-
den bij St. Paul en Amsterdam, de Kaap de Goede Hoop
eu bij St. Helena voor, en het is blijkbaar ten onregte,
dat de aldaar levende voorwerpen, door vele natuurkundi-
||: Mi
l i ' /
! J
i l l / .