sten overtreffen eene Gans, de kleinsten evenaren eene
Gierzwaluw in grootte. Zij voeden zich met visschen of allerlei
andere kleine dieren, velen ook met aas. Zij leggen
h unne, veelal fraai gevlekte eijeren, die gewoonlijk 2 to t 3
in getale zijn, op den blooten grond, of maken aldaar een
zeer eenvoudig n e st; maar sommige uitheemsche soorten
leggen slechts 1 e i , en er zijn er onder deze, die het
eenvoudig op eenen horizontalen boomtak plaatsen en het
aldaar uitbroeden. De meesten bewonen de zeekust ; anderen
de oevers van het zoete water of moerassen. Zij zijn over
den geheelen aardbol verbreid, en leven gezellig.
Van de zes hoofdgeslachten dezer groote familie zijn er
twee, die niet in ons vverelddeel gevonden worden. Dit zijn
1, dat der Albatrossen {Diomedëa), die beschouwd kunnen
worden als reusachtige Meeuwen zonder achterteen, met
neusgaten, welke eeue, in de zijdelingsche vore van den
hek gelegene pijp doorboren , en met buitengewoon krachtige
vleugels; die het zuidelijk halfrond bewonen, van welke men
echter eenige malen een paar voorwerpen (van Biom. exsu-
lans? en culmmdta) in ons werelddeel en zelfs in Noorwegen
gevangen heeft, waarheen zij misschien door stormen verslagen
werden. 2 , dat der ■ Schaarbekken (Rhgnchops) welke
men als Zeezwaluwen kan beschouwen, met eenen hoogen
maar buitengewoon smallen en mesvormigen snavel. Zij bewonen
de kusten der heete gewesten, komen echter in
Amerika noordelijk to t Nieuw-York voor.
DE STOEMVOGELS. PEOCELLAEIA.
De Stormvogels, les pétrels oi oiseaux de tempête, the Petrels,
zijn te herkennen aan hunne n eu s g a t e n , we l k e in twe e ,
b o v e n op d e n s n a v e l l i g g e n d e h u i z e n u i t k o m e n .
Deze huizen liggen zoo digt bij elkander, dat zij niet zelden
eene, slechts door een tusschenschot afgescheidene opening
vormen. Hun achterteen is veelal zoo klein, dat zijn nagel
uit den voetwortel schijnt te komen. Zij hebben zeer lange
vleugels, en eenen, veelal afgeronden, zelden gevorkten
staart. Eene uitheemsche soort is zoo groot als eene Gans;
anderen evenaren in dit opzigt hoogstens eene Gierzwaluw.
Zij bewonen de zee en hare k u sten , vliegen uitstekend en
aanhoudend, voeden zieh met visschen en allerlei andere
lage zeedieren, leven en broeden gezellig, en leggen slechts
1, witachtig ei.
Men kan de inheemsche soorten van dit geslacht iu de
volgende ondergeslachten brengen.
DE EIGENLIJKE STORMVOGELS. PROCELLARIA.
Zij zijn e ve n k r a c h t i g van ma a k s e l als de Zee-
me eu we n ; de v o e t w o r t e l is k o r t e r d a n de mi d d
e n t e e n ; de n e u s g a t e n v o rme n e e n e , s l e c h t s d o o r
een t u s s c h e n s c h o t g e s c h e i d e n e o p e n i n g , en hnn