314
vinen
en binnenste kleine, even als de drie middelste paren
staartpennen, zwart. Alle overige deelen wit, maar de drie buitenparen
staartpennen aan het einde zwart gezoomd. In het
winterkleed hebben de zwarte vederen breede, rosachtig witte
randen en het wit van kop en krop trekt in het bruine.
Bij het oude wijfje trekt het zwart in het bruinachtige,
en de lichte zoomen even als de geheele achterhals, de bovenkop
en de wangen, in het rosbruine; de vleugel-dekvederen
zijn grootendeels zwartbruin met lichte randen, en
de kleuren zijn in het algemeen minder zuiver dan bij het
mannetje.
Jo n g : Weinig wit aan de vleugels. Hoofdkleur der bovendeelen
rosbruin, maar de vederen van den rug met zwarte
lengtevlekken. Wangen en krop rosbruin. Overige onderdeelen
wit, maar de keel en zijden van den romp in het rosbruine
trekkende.
De Sneeuwgors bewoont in den zomer de binnen of nabij
den noordpoolkring gelegene landen. In ons werelddeel broedt
zij menigvuldig op IJ s lan d , zoo als ook in Scandinavië noordelijk
van den 63° tot aan de IJszee. De ouden overwinteren
gedeeltelijk of grootendeels, maar de jongen verhuizen
in het najaar, komen dan, somtijds in grooten getale
längs onze zeekusten, en verbreiden zieh ook in kleineren
getale landwaarts in. Zij houdt zieh, zelfs in Scandinavië,
op de Alpen in de Sneeuwstreek, tusschen de rotsen en
ijsblokken op. Haar zang is zeer fraai, en eene vermenging
van dien der Gorzen en Vinken. Zij maakt haar nest onder
groote steenen, uit drooge plantenstelen en mos, en legt
eenmaal ’s ja a r s , tegen of in het begin van Ju n ij, 5 of 6
eijeren, die blaauwachtig wit eu van paarsachtig grijze en
bruine stippen voorzien zijn.
B c I J s g o r s . Enibcriza lapitonica.
.Der Sporner. Le grand montain.
N ils s ., Orn. suec., I , p. 157. — Fringüla lapponìca,
L in n ., p. 317, no. 1. — Fringüla calcarata, P a l l ., Reise,
I I , app., iff. 20. — Emberiza calcarata, T emm., 1 ,3 2 2 ; I I I ,
339. — Plectrophanes calcarätus, M e y e r , Taschenb., I I I ,
P- 5^- — N a um ., pl. 108. — G o u l d , pl. 169. — Centro-
phdnes lapponìca, K a u p .
Ge h e e l e l e n g t e 6". Vl e u g e l s ongeveer 3 |". St a a r t
2|" .
Sn a v e l va a l r o o d a c h t i g geel , aan de punt zwart .
P o o t e n br i i i n, bij de o u d e n b r u i n zwa r t .
M e t de S n e e u w g o r s de e e n i g e s o o r t met eenen
v e r l e n g d e n en we i n i g g e k r omd e n d u imn a g e l .
H i e r a a n en a a n h a r e , van de S n e e u w g o r s geh
e e l a fwi j k e n d e , en v e e l e e r aan die van de R i e t g
o r s h e r i n n e r e n d e k l e u r e n en a a n h a r e g e r i n g
e r e g r o o t t e t e h e r k e n n e n .
Oud mannetje in het zomerkleed: B o v e n k o p , wa n g e n