teen kan, bij velen, ter zijde of zelfs naar voren gedraaid
worden. De snavel is veelal korter, of even lang als de kop;
een weinig, ten minste tegen het einde, benedenwaarts gekromd,
en hier veelal in eene eenigzins haakvormige punt
uitloopend. Sommigen bereiken de grootte van eene raaf,
andere zijn niet grooter dan eene musch. Zij worden in alle
werelddeelen aangetroffen, en voeden zieh voornamelijk met
insekten en derzelver maskers of ook met vruchten.
Deze familie bevat de groote geslachten der Koekoeken
(Cuculus), der Koelikoe’s {Coccyzus), der Takko’s [Saurolhera),
der Malkoha’s [Phoenicophaeus), der Koerol’s (Leptosomus), der
Voorspellers [Scylhrdps), der Spoorkoekoeken [Centropm), der
Honigwijzers [Indicator), der Ani’s [Crotophaga), der Toera-
ko s [Musophaga), en misschien dat Aer Hoagin’s [Opisthocomus).
Van al deze geslachten wordt in ons werelddeel slechts
dat der Koekoeken aangetroffen, en ook van deze in het
algemeen slechts de gewone soort; ofschoon in het Zuidelijk
Europa van tijd tot tijd eene tweede Afrikaansche soort
waargenomen werd: dit is Cucutus [Oxytophus) gtandarius,
die gemakkelijk te herkennen is aan haren van eene groote
kuif voorzienen kop.
fle Koelioek. Cuculus canorus.
L inn., p. 168, n«. 1. — Temm., I , 381; I I I , 272. —
N ozem. en Se p p , I I , 118; IV, 327. — Bufe., Enl. 811.—
N aom., pl. 127 en 128. — Goulb, pl. 240.
G e h e e l e l e n g t e o n g e v e e r é én voet . Vl e u g e l
7} t o t 8}". S t a a r t 6".
P o o t e n l i c h t g e e l . Bek, donkerbruin. Mo n d en t o n g
or a n je. Oog, bij de j o n g e n gr i j s, a l l e n g s k e n s in
h e t r o o d g e l e o v e r g a a n d e . S t a a r t z e e r s t e r k af ge
rond.
Oud: B o r s t , bu i k , o n d e r d e k v e d e r e n van de
v l e u g e l s en d e n s t a a r t wi t ; me t v e l e z w a r t b r u i n e
d w a r s s t r e p e n , zoo als het oude wijfje van den Sperwer,
die echter op de onderdekvederen van den staart zeer enkel
staan. Al l e o v e r i g e d e e l e n gr i j s: hetgeen echter
op den hals licht is, op den kop, den mantel en de vleugels
in het bruine trekt, en op de staartpennen in het
zwarte overgaat. S t a a r t me t ongeveer e e n t w a a l f t a l
wi t t e d w a r s v l e k k e n , en wi t a an h e t e inde. Binnenvlag
der slagpennen raet witte dwarsvlekken. — De oude
wijfjes zijn minder zuiver van kleur dan de oude mannetjes.
J o n g : O n d e r d e e l e n w i t a c h t i g , m e t z w a r t b r u i n e
d wa r s b a n d e n . B o v e n d e e l e n z w a r t b r u i n , de ved
e r e n me t wi t t e z o ome n , en niet zelden, vooral bij de
wijfjes, bovendien m e t r o o d b r u i n e dwa r s b a n d e n . De
lichte vederzoomen en vervolgens de roode dwarsbanden ver-
dwijnen allengskens en vroeger bij de mannetjes dan bij de
wijfjes, die somtijds dit kleed gedeeltelijk nog in den tijd
der voortplanting dragen.
De Koekoek wordt, met uitzondering der koudste stre