Il
kraag onder den witten halsband. In het winterkleed zijn
deze zwarte deelen minder donker.
De Bontbek-plevier bewoont in den zomer het noordelijke
Europa en Siberië. Hij broedt in geheel Scandinavië, in
het Oldenburgsche, längs de kust der Oostzee, zoowel längs
het s tra n d , als ook in zandachtige meer binnenwaarts gelegene
streken, in het hooge noorden zelfs aan de zandige
oevers van meren en rivieren, en k ie st, wanneer zijn nest
herhaaldelijk van de eijeren heroofd wordt, zelfs plaatsen,
die met kort gras begroeid z ijn , to t nestplaats. Hij begint
reeds in het einde van Augustus te verhuizen, komt alsdan
vrij algemeen, maar niet talrijk, aan ons strand voor, overwintert
in menigte in Noord-Afrika, en keert in het voorjaar
naar zijne broedplaatsen terug. In Noord-Amerika wordt zijn
plaats vervangen door een kleiner ras: Char. Wilsonii, b o n a p .
Hij is schuw, heeft eeue heldere, fluitende stem, voedt
zich vooral met iusekteu en derzelver maskers, en legt in
den regel 4, grijsrosse met graauw en zwartbruin gevlekte en
gestipte eijeren.
Ue Kleine plevier. Cliaradrlus minor.
M e y e r e n W o l f , Taschenb., I I , 3 2 4 .— Char, curonicus,
B e s e c k e , Vögel Garlands, p. 6 6 , n<>. 134. — Char, fluviatilis,
B echs t., IV, p. 422. — T emm., I I , 542; IV, 357. —
B u f f ., Enl. 921. — N a um ., pl. 1 7 7 .— G o u ld , pl. 297.
G e h e e l e l e n g t e 6". Vl e u g e l s 4 |" . S t a a r t 2".
Bek zwart. Oogen bruin. Pooten vuil oranje.
K l e u r de r v e d e r e n v o l m a a k t al s bij d e n B o n t-
h e k - p l e v i e r , van we l k e n hij e c h t e r dadel i jk d o o r
veel g e r i n g e r e g r o o t t e en zi jnen g e h e e l zwa r t
e n b e k te o n d e r s c h e i d e n is.
Deze k l e i n s t e d e r E u r o p e e s c h e P l e v i e r e n bewoont,
behalve Europa, ook het noordelijke en gematigde
Azië. Hij overwintert in Noord-Afrika. Hij nestelt op zand-
banken of de zandige oevers van meren en rivieren, somtijds
ook op vlakten, die met kort gras begroeid zijn, zuidelijk
tot Hongarije, in Scandinavië en Rusland noordelijk
tot ongeveer 65°. De eijeren hebben veel overeenkomst
met die van den Bontbek-plevier, maar zij zijn kleiner, en
de grondkleur is niet zelden fraai kopergroen. De broedtijd
duurt 10 dagen. De jongen zijn in den beginne met dons
bekleed, eene maand later hebben zij voikomene vederen.
Zij drukken zich, even als jonge Kieviten en andere jonge
Steltloopers , bij gevaar op den grond.
Ue ^trandplevier. Ch.aradi-jus cantiauuis.
L a t h ., In d ex , Suppl., I I , p. 66. — Char, albifrons,
M ey e r en W o l f , I I , p. 32 3 , n». 5. — T emm., I I , 544;
IV, 358. — N ozem. en S e p p , V, 471.
G e h e e l e l e n g t e 6}". V l e u g e l s 4 |" . S t a a r t f i " .
B e k e n p o o t e n zwar t . Oo g e n d o n k e r b r u i n .
On d e r de d r i e i n l i e ems c h e k l e i n e P l e v i e r e n