r
11p
I El Jill,.i
hi r*'
! h
dit geslacht, hetgeen op Europa, Noord-Amerika, het
noordelijk- en Midden-Azië schijnt beperkt te zijn.
In ons werelddeel wordt slechts eene soort aangetroffen ,
die bij ons voorkomt. Deze is
Het Boomkruipertje. Certhia famlllaris.
In Holland ook het Grijze houtspechtje genoemd.
Der Baumläufer. Le grimpereau. The Creeper.
L inn., p. 184, no. 1. — T emm., I , 410; I I I , 288. —
Buff,, Enl. 691, 1. — N ozem. en Se p p , I , 59. —
Naum., pl. 140. — Gould, pl. 237.
Ge h e e l e l e n g t e 5". V l e u g e l s 2}". S t a a r t 2}".
Oog geelbruin. Bek donkerbruin. Pooten en wortel van
den snavel bruinachtig geel.
O n d e r d e k v e d e r e n van den s t a a r t r o s a c h t i g .
Ov e r i g e o n d e r d e e l e n na de ruijing wi t , maar later
gewoonlijk door het wrijven aan de boomstammen vuil witachtig
grijs. Eene donkerbruine streep over de teugels tot op
de oorstreek. Eene wi t t e s t r e e p bove n h e t oog. Hoofd-
tin t der bovendeelen grijsachtig ros, de vederen, behalve
die aan den stuit, met witachtige, zwart omzoomde over-
latigsche strepen. De zwartachtige slagpennen met breede
lichte dwarsbanden en witachtig aan het einde.
Bij de zeer jonge vogels is de bek nog buitengewoon
kort; en verkrijgt e e r s t allengskens zijne geheele lengte.
De grootte van dezen vogel, de lengte van den snavel
en ook die der nagels biedt, volgens de voorwerpen, min
of meer in het oog vallende verscheidenheden. Op diergelijke
afwijkingen zijn gegrond C. brachydactyla, b r e h m .
C. Nattereri, b o n a p a r t e en C. Costae, b a i l l y .
Het Boomkruipertje bewoont de boomrijke streken van
geheel Europa en Siberië, en behoort in ons land overal
onder de gewone vogels. Hij is bij iedereen bekend door
zijne gewoonte, met rukken de boomstammen opwaarts te
klimmen, of ook längs zijtakken te kruipen, en zoodra hij
merkt dat hij gadegeslagen wordt, aan de tegenovergestelde
zijde Verder te klimmen. Zijn stemgeluid bestaat uit de verscheidene
malen herhaalde syllabe //tsieh,” en zijn zang is
gerekt, maar zeer eentoonig. Hij is niet schuw; slaapt in
holen van boomen, en voedt zieh van allerlei insekten en
derzelver maskers, en somtijds ook vau kleine zaden. Men
vindt zijn n e st, jaarlijksch tweemaal, in de holen of diepe
reten van boomen of zelfs van het houtwerk der gebouwen:
het is eenvoudig, uit vezels van boombast gemaakt en
veelal met vederen bekleed; het bevat 8 tot 9, bij het
tweede broedsel een kleiner getal, witachtige, van bruine
stippen en grijsachtige vlekken voorziene eijeren. Na den
broedtijd tot iu het volgende voorjaar zwerven zij, in kleine
troepen, rond, en men ziet hen alsdan niet zeldeu in ge-
zelschap van Meezen of Goudhaantjes. Het zijn stille, weinig
schuwe, en zeer uuttige vogeltjes.