490
die e v e n hoog als de kop, ma a r z i j d e l i n g s mes-
v o rmi g z ame n g e d r u k t is. Deze bek is sterk dwars ge-
groefd.
Tn ons land treft men slechts eene soort aan. Eene andere,
Mormon glacialis, L each., Mormon corniculatus, Kitt-
LiTz, Mormon cornütus, Brandt, die van den noordelijken
Stillen Oceaan tot aan Spitsbergen verbreid is, en die men
ook onder de Europeesche soorten gerekend heeft, onderscheidt
zich van de onze iu niets, dan dat zij een weinig
grooter is (vleugels 6-|"). De derde, grootere, zeer verschillende
soort van dit geslacht. Mormon cirrhatus, Temm., werd
tot nog toe slechts in den noordelijken Stillen Oceaan aangetroffen.
Me Papcgaalduikcr. JMormon arctlcus.
Der Seepapagei. Le macareux.
I llig., Prodr., p. 283. — Alca ar etica, L inn., p. 211,
iff. 4, — Mormon fratercula, T emm., I I , 933; IV , 580. —
Bcpf., Eul. 275. — N ozem. en Sepp, IV, 360. — N aum,, pl.
335. — Gould, pl. 403.
G e h e e l e l e n g t e 12". V l e u g e l s 5|-". S t a a r t I f} " .
Bek: l e n g t e l - f ; h o o g t e 1}".
Bek en pooten steenrood, in het scharlakenroode trek kende.
Oogen grgs.
Ze e r g e k e n s e h e t s t d o o r z i j nen b u i t e n g e w o o n
491
h o o g e n b e k , e e n e l a n gwe r p i g e n a a k t e pl e k o n d e r
en e en h o o r n a c h t i g h u i d l a p j e boven h e t oog.
Oud: Zijden van den kop tot boven de oogen en aan de
keel wit, naar achteren en van onderen in het grijsachtige.
Bovenkop, hals en overige bovendeelen zwart. Overige onderdeelen
wit.
Jong: Bovendeelen zwartachtig. Onderdeelen wit, op de
wangen in het grijsachtige overgaande.
Bewoont het koude Noord-Amerika en Europa. Broedt
aan de Westkust vau Scandinavie zuidelijk tot 58° N. Br.,
maar met aan de Oostkust. Ook aan de rotsachtige kusten
van Groot-Brittanje broedt hij menigvuldig. Hij komt in
den winter aan de Zuidkusten van de Noord- en Oostzee,
en wordt van tijd tot tijd ook aan ons strand aangetroffen.
Hij wordt somtijds eenen buit van groote Kabeljaauweu,
die hem geheel inslikken. Hij zwemt en duikt uitstekend.
Hij laat, vooral bij het zitten, een geluid hooren, gelijkende
op het geeuwen van den mensch. Hij voedt zich met
kleine visschen en kreeftdieren. Deze vogels leven en nestelen
gezellig. Aan rotsachtige kusten graven zij, aan den
voet der rotsen, in de losse aarde, met behulp van bek en
nagels, gaten in den grond, van eenen halven voet in door-
snede en veelal 10 tot 12 voet diepte. Aan het einde van
deze gaten verzamelen zij een weinig gras, en het wijfje
legt daarop 1 e i , hetgeen groot, vuil wit, en met bruine en
grijze vlekken bedekt is. De vogel legt slechts dan een 2>*“,
of zelfs een 3'*® ei, wanneer men het eerste wegneemt.