I ii
I I I
lllll
k
i t
if!
l i I
I i l l
Ü I .
:l Vi -Î ■
' Î
, r ; < ■
I ;!' ■'
316
en ke e l d o n k e r z w a r t . Achter de oogen eene witte
streep, die om de oorstreek loopt. Onderdeelen van de
keel afwaarts wit, aan de zijden van den romp in het rosbruine
trekkende en hier, zoo als aan de zijden van den
krop met zwarte lengtevlekken. A c h t e r h a l s f raai r o e s t rood.
Vederen en pennen van den rug en de vleugels in
het midden zwart en met roestbruine zoomen. Staartpennen
zwart; de beide buitenparen met groote, witte, wigvormige
vlekken.
In het winterkleed en bij het oude wijfje zijn de kleuren
minder fraai en de zwarte vederen hebben lichte zoomen,
die het zwart min of meer volmaakt bedekken.
De kleuren der jongen doen aan die van de jonge
Rietgors d en k en , maar zij zijn flaauwer; de knevelvlek is
onduidelijker en de wangen zijn veel lichter.
Deze soort bewoont, zoo als de voorgaande, de Noord-
pool-landen. Zij wordt op de Alpen van Scandinavie
noordelijk van 63° tot aan de IJszee aangetroffen. Zij verhuist
in den winter ten deele, en komt alsdan, ofschoon
veel zeldzamer dan de voorgaande soort, aan de noordkusten
van het vaste land van Europa, en somtijds ook to t ons. Zij
houdt zieh op de met gras bedekte vlakten der Alpen, of
aan de oevers der Alpenmeren op. Haar zang is fraai en
fluitend, doet aan die van de Kneu en den Leeuwerik
denken, is echter minder afwisselend. Zij springt op den
grond als de Leeuwerik, legt zieh gaarne op het zand, en
slaapt ook aldaar liggende. Zij maakt haar nest op den
317
grond in muizegaten, en belegt het van binnen met droog
gras en rendierharen. De jongen verlaten het nest in het
midden van Julij.
DE MUSCHVOGELS. PASSÉRES.
Deze groote familie bevat eene menigte, over alle deelen
van den aardbol verbreide vogels, welke zieh in maaksel en
levenswijze min of meer aan onze Musschen of Vinken aan-
sluiten, weshalve men ze ook met den naam van Vinkachtige
vogels, [Fringilllnae) bestempeld. Hunne grootte wisselt af tu sschen
die van eene Zwarte lijster en die van een Goudhaantje.
Zij zijn voornamelijk gekensehetst door hunnen d i k k e n ,
ma a r p u n t i g e n en k e g e l v o rmi g e n snavel . De
v l e u g e l s zijn gewoonlijk van m i d d e lm a t i g e lengte, de
s t a a r t evenzoo, en a a n h e t e i n d e veelal r egt of een
we i n i g i n g e s u e d e n of e en we i n i g a f g e r o n d . De
v o e two r t e l is tamelijk k o r t , en van voren met eene rij
schilden bedekt. Onze Europeesche soorten hebben alien negen
groote slagpennen. Zij voeden zieh met zaden en insekten.
Velen leven of broeden ook gezellig, en zingen aangenaam.
Men kan de Europeesche soorten in de volgende hoofdgeslachten
verdeelen.
DE VINKEN. FRINGILLA.
Men kan onder dezen algemeenen naam alle in ons we