I
ih
324
B u f f ., Enl. 267, fig. 1. — N ozem. en S e p p , I , 77. —
N a um ., pl. 116. — G ould , pl. 184, fig. 2. — Passer montanus,
A l d i io v a n d i , Ornith., p. 560. — Pyrcjita montana, C u v ie k .
Ge h e e l e l e n g t e 5". V l e u g e l s S t a a r t 11",
a f g e r o n d .
Oogen kastanjebruin. Bek blaauwachtig zwart, aan den
wortel van de onderkaak roodgeel ; bij de jongen lichter.
Pooten bruinachtig geel, bij de jongeu vleeschkleurig.
G e m a k k e l i j k te o n d e r s c h e i d e n van de Hu i s -
mu s c h d o o r m i n d e r e g r o o t t e , v e r s c h i l l e n d e
k l e u r van k o p en h a l s , die bij b e i d e sek sen ge l
i jk is en ook bij de j o n g e n n i e t ve el v e r s c h i l t .
Kleur iu het algemeen als bij het oude mannetje van
de Huismusch ; maar de geheele bovenkop tot aan den
rug vaal roodbruin, en beide deelen door eenen witten
dwarsband gescheiden ; het zwart aan de keel niet tot over
den krop uitgebreid; de oorstreek van boven en achteren
door zwart omzoomd ; het bruin van mantel en vleugels nagenoeg
geelbruin en niet alleen de middelste, maar ook de groote
dekvederen der vleugels aan het einde wit. De jongen gekleurd
als de ouden , maar alle tiuten veel flaauwer eu valer.
De llingmusch bewoont het grootste gedeelte van Europa,
en gaat in Noorwegen noordelijk tot 68°, in Zweden tot 64°.
Zij komt ook in Siberie voor, en werd zelfs op Japan naast
eene andere verwante soort, Fringilla rutilans of russata,
wier wijfje echter geheel anders dan het mannetje gekleurd
is, aangetrofien. Men heeft haar ook in Egypte waargeuom
en , en een paar werd in de vorige eeuw naar Batavia
overgebragt, waar zieh haar nakroost aanzienlijk vermeerderd,
en hare zeden gewijzigd heeft, aangezien zieh deze
overzeesche kolonisten bij voorkeur bij de menschelijke woningen
ophouden, bij het nestelen aan geen jaargetijde zieh
binden, en bij ieder broedsel slechts twee eijeren leggen. De
Ringmusch is , het geheele ja a r door, een in ons rijk gemeene
vogel. Zij leeft zooveel mogelijk afgezonderd van
de Huismusch, längs den buitenkant der steden en dorpen,
en houdt zieh in den zomer gaarne iq kleine boschjes en
op boomen in de nabijheid der velden op. Hare stem is minder
scherp dan die van de Huismusch, en zij is minder
schuw, maar vlugger dan deze. Zij voedt zieh met allerlei
zaden en insekten, vooral rupsen. Na den broedtijd vereenigen
zieh deze vogels tot aanzienlijke vlugten, en vallen dan
vooral in de graanvelden, ten einde de nog weeke granen te
verteeren. Zij wordt hierdoor een veel meer schadelijke vogel
dan de Huismusch. Zij maakt haar nest bij voorkeur in de holen
van boomen, somtijds ook vrij in heggen; het heeft in beide
gevallen overeenkomst met dat van de Huismusch, is echter
kleiner en bevat 4 tot 7 eijeren , die kleiner zijn dan die van
de Huismusch, maar veelal sterk gevlekt en gemarmerd zijn.
0 c Rotsmusch. Fringilla petronia.
Der Steinsperling. La soulcie.
L in n ., p. 32 2 , n«. 8 0 .— Passer A ld r o v a n d i . —