,1
11
il4
[ I ' l
w it, in het purpergrijze speiende. Onderdekvederen van den
staart licht blaauwachtig grijs.
De Woudduif bewoont Europa noordelijk tot 64°. Zij
wordt ook in Madera, Klein-Azië en het gematigde Siberië
aangetroffen, en komt zelfs in Nipaul voor, ofschoon de
voorwerpen uit laatstgenoemde streken de nekkraag isabelkleurig
in plaats van wit hebben. In ons land is de Woudduif
een zeer gemeene vogel, die zelfs algemeen in onze
steden en dorpen, op de boomen der grachten en tu in e n ,
broedt. Voor het overige komt zij veelal in bosschen, vooral
sparrebosschen voor. Zij voedt zieh voornamelijk met het
zaad van allerlei boomen en p lan ten , vooral ook met
granen. Zij verlaat gezellig de gematigde streken in September
en October, en keert tegen April te ru g ; indien er
echter veel beuken- of ander zaad is , overwintert zij niet
zelden, zoo als dit b. v. in vruchtbare jaren bij ons en in
Denemarken het geval is. Men vindt haar los, plat n est,
jaarlijks tweemalen, op horizontale boomtakken: het bevat
2 witte eijeren, die 17 dagen bebroed worden.
líe Kleine boschdnlf. Columba oenas.
Die Holztaube. Le petit ramier. The Stock-Pigeon,
L in n ., p. 7 6 9 , n». 2. — Palumbaena columbella,Bqisav.__
T emm., I I , 44.5; IV, 30 8 . — B u f f ., E n l . 316. - N ozem. en
SiiPF, V, 40 7 . — N a um ,, pl. 151. — O o u l o , pl. 243.
G e h e e l e l e n g t e ongeveer 12". Vl eugel s 8". St a a r t
4".
Bek, bij de ouden donkerrood, met eene gele p u n t, bij
de jongen donkerbruingrijs. O og e n br ui n. Pooten bloedrood.
Kleur in het algemeen als bij de Woudduif, maar van deze
gemakkelijk te onderscheiden door hare mindere grootte, het
o n t b r e k e n van e e n e n wi t t e n h a l s k r a a g en van
wi t aan de b u i t e n z i j d e d e r v o o r v l e u g e l s ; door de
a a n w e z i g h e i d van e e n i g e g r o o t e zwa r t e vl ekken
op de g r o o t e v l e u g e l d e k v e d e r e n en de bi nne ns t e
k l e i n e s l a g p e n n e n , en door de meer donkere, blaauwgrijze
onderzijde van den romp.
Deze soort bewoont het zuidelijke en gematigde Europa,
noordelijk to t 61o, en het westelijke Siberië. Zij is gemeen
in Klein-Azië en wordt in den winter in Noord-Afrika aangetroffen.
Zij behoort in ons rijk tot de zeer zeldzame vogels,
werd echter herhaaldelijk bij Nijmegen, Breda en de
Meijerij van ’s Hertogenbosch geschoten. In vele streken van
het Munsterland, waar zij vroeger gemeen was, is zij thans
verdwenen, sedert er in de wouden, de oude holle boomen,
waarin zij nestelt, geveld zijn. Zij is m e r k w a a r d i g om
de z e e i g e n s c h a p van u i t s l u i t e n d in b oo mh o l e n
t e n e s t e l e n : van daar ook haar hoogduitsche naam. Zij
vertrekt in het najaar en komt in Maart terug. Haar voedsel
bestaat in allerlei zaden en grauen, ook in beziën. De
hoomholte, welke haar tot nest dient, wordt met dunnc