tasten geschikt wordt, en tot het boren in den grond dient
bij het zoeken naar voedsel. De v o e t w o r t e l is veelal aanmerkelijk,
somtijds buitengewoon v e r l e n g d , en v a n vor
e n me t S c h i l d e n be kl e ed. De teenen zijn langer dan
bij de Loopvogels, en er is een k l e i n e a c h t e r t e e n
aanwezig, die h o o g e r g e p l a a t s t is d a n de o v e r i g e
t e e n e n . De v l e u g e l s zijn p u n t i g en r e i k e n veelal
een weinig o v e r d e n k o r t e n , gewoonlijk a f g e r o n d e n
s t a a r t heen. De meesten houden zich in lage moerassige
streken op. Zij voeden zich raet insekten en derzelver maskers,
wormen en allerlei kleine weekdieren. Zij nestelen op
den grond, en leggen hunne 3 tot 4 , groote, peervormige
eijeren veelal in eene, met eenige grashalmen belegde u itholing
vau den grond. Eenige soorten leggen hare eijeren
in oude lijsternesten.
DE SNIPPEN. SCOLÖPAX.
De Snippen hebben b u i t e n g ew o o n ve r n a a r a c h t
e r e n g e p l a a t s t e , g r o o t e oogen, e enen b e k die l a n ge
r d a n de k o p is, in den regel r e g t , aan weerszijde
van eene lengtevore, en aan den wortel van de doorboorde
neusgaten voorzien, en v o e t w o r t e l s , die m i d d e lm a t
i g van lengte, en van voren met schilden bedekt zijn. Er
is weinig verschil van kleur in het kleed, volgens de sekse,
het jaargetijde of den leeftijd. Zij zijn n a c h t d i e r e n .
Haar vleesch is voortreffelijk. Zij zijn in grooten getale van
voorwerpen, maar in kleinen getale van soorten, over de
geheele wereld verbreid, en vormen de onderafdeelingen der
Houtsnippen, Watersnippen en Basterdsnippen (Rhynchaea).
Laatstgenoemden zijn aan de heete luchtstreken eigen, en
gekensehetst door haren een weinig gekromden bek.
De vier soorten, welke ons werelddeel bewonen, worden
ook in ons land aangetroffen.
Ue Jloutsnip. §colapax ru.§tlcula.
In Gelderland Woudsnep genoemd.
Die Waldschnepfe. La bécasse. The Woodcock.
L in n ., p. 243, n». 6. — T emm., I I , 673; IV, 429. —
B u f e ., Enl. 885. — N ozem. en S e p e , I I I , 285. — N a um .,
pl. 211. — G o u l d , pl. 319.
Ge h e e l e l e n g t e 13". Vl e u g e l s 7". S t a a r t 3". Be k
3". V o e t w o r t e l Ij" .
Bek vuil vleeschkleurig, naar voren zwartachtig. Oogen
donkerbruin. Pooten grijs vleeschkleurig.
Gr o o t t e o n g e v e e r van een Pat r i j s . G e d a a n t e
k r a c h t i g , p l omp en i n e e n g e d r o n g e n . On d e r al le
S t e l t l o o p e r s te h e r k e n n e n a a n ba r e n a g e n o e g
t o t a a n de h a k k e n raet v e d e r e n b e k l e e d e Sc h e n k
e ls . Het manuetje een weinig kleiner dan het wijfje. De
jagers geven aan de grootere voorwerpen den naam van
Uilenkoppen. Sommigen onderscheiden bovendien onder den