i l
De Karekie t. Calamoherpe turdlna.
Ook Groote karekiet en Rietlijster genoemd.
Die Rohrdrossel. La rousserolle.
Sylvia turdoides, M e y e r , Vögel Lief.- u. Esthl., p. 11 6 .—
Sylvia turdina G l o g e r , tlandb. p. 227, n». 14. — Calamoherpe
turdoides, B o i e , Is is , 1822, p. 552. - Turdus arun-
dinaceus, B r i s s o n , I I , p, 2 19, no. 6 , pl. 2 2 , fig. I. _
Turdus junco, P a l l a s , Zoogr., I , p, 4 58, no. 99. —- T em m .,
I , 181; I I I , 109. — N ozem. en S e p p , I , 94. — B u f f .,
Enl., 513. — N a um., pl. 81. — G o u l d , pl. 106.
G e h e e l e l e n g t e 7 f . V l e u g e l s nagenoeg 3}". S t a a r t
2 | . Derde slagpen de län g ste ; tweede en vierde weinig
korter dan deze.
Oog bruin. Pooten vuil vleeschkleurig, op de zolen geel.
Snavel donker bruin, längs den zijrand en aan de achterhelft
der onderkaak vuil vleeschkleurig. Mondhoek, mondholte
en tong roodgeel.
Ge ma k k e l i j k t e o n d e r k e n n e n a a n zi jne a a n z
i enl i j ke g r o o t t e en a a n zi jne k l e u r : b o v e n d e e l
en en wa n g e n va a l g e e l a c h t i g r o e s t b r u i n ; on d
e r d e e l e n w i t a c h t i g , van de k e e l a f w a a r t s echter
r o e s t g e e l .
Bewoont het geheele warme en Midden-Europa, to t ver
in Azië ; maar niet in Groot-Brittanje. Overwintert in Noord-
Afrika. Overal bij ons te lande, aan de met hoog riet begroeide
oevers der meren, rivieren of eenigzins uitgebreide
wateren broedende. Komt in het begin van Mei en trekt
tegen het einde van Augustus weder weg. Zijne stem is
buitengewoon krachtig, en de naam van Karekiet aan zijn
zang ontleent. Leeft in het rie t, waar hij met veel behendigheid
längs de stelen opklimt; zet zieh echter gaarne in
het längs den rietkant groeijende hakhout. Nestelt slechts
eenmaal. lie ch t zijn diep nest tusschen eenige rietstelen,
ongeveer op halve mans-hoogte, vast. Het hevat, eerst in
het midden van Ju n ij, 4 tot 5 blaauwgroenachtige, met
olijfbruin en blaauwgraauw gevlekte eijeren.
De Kleine karekiet. Calamoherpe arnntiinacea.
Even als de andere soorten, somtijds ook Rietvink
genoemd.
Der Rohrsänger. L ’effarvate.
B o i e , Isis, 1826, p. 972. — L a t h ., Index, I I , p. 510,
rff. 12. — Currüca arundinacea, B r i s s o n , I I I , p. 378,
nO. 5. — Sylvia arundinacèa, T emm., 1, 191 ; I I I , 115. —
N ozem. cn S e p p , I I , 101 (bovenste afbeelding). — N aum.,
pl. 81. — G ould., pl. 109.