1 " / ' " 1 Ì J I
i i i l
vilt f
' 1
'1 Ì
f f i i ' , Ì ' ' 4 ' J
1 " 'S
1
il ? Î 4
■ 1 : , ■; ■
V " .' '
I f r ' '■ 1, :
■ L ì . ■■■'.4"
Mi:
f l
i .
■.4../'S #
■Mili'
614.
achtige oevers. De 3 eijeren zijn bleek olijfgroen, met
graauwe en bruine vlekken en stippen.
DE MOERAS-ZEEZWALUWEN.
Zij l e v e n bij voorkeur op m o e r a s s e n ; v o e d e n z i ch
vooral met s p i n n e n en andere w a t e r i n s e k t e n ; maken
haar n e s t in moerassen, plassen of meren, van riet of waterplanten,
tusschen r i e t of b i e z e n ; hare zwemv l i e z e n
zijn k le in en haar s t a a r t is ni e t diep gevorkt . Deze
afdeeling is minder rijk aan soorten dan die der Eigenlijke
zeezwaluwen: zij vormt bij de nieuwere schrijvers het ondergeslacht
Hydrochelidon.
In ons land werd tot nog toe slechts eene soort aangetroffen.
De overige Europeesche soorten zijn:
Sterna leucoptèra, M e i s s n e r en S c h i n z . Grootte van onze
Zwarte zeezwaluw. Bek en pooten rood. Oud: Zwart; staart
wit; vleugels grijs. Bewoont het warme Europa; noordelijk
eenige malen to t Scandinavië afgedwaalt.
Sterna leucopareia, N a t t . Grooter dan de Zwarte
zeezwaluw. Bek veel krachtiger e n , zoo als de pooten,
rood. Hoofdkleur grijs; de rug donkerder; borst en
buik zwartgrijs. Bovenkop to t in den nek zwart. Wangen
en keel wit. Bewoont het warme Europa, nestelt echter
noordelijk to t Boven-Franken en het noordelijke Frankrijk.
Dwaalt somtijds in de overige streken van Midden-Europa,
noordelijk tot Schleeswijk af.
Onze inheemsche soort is
Me Zwarte *ee*waluw. Sterna nigra.
Ook Rietzwatuw en in Groningen BrMwi- en ZwarUern
genoemd.
Briss., Orn., VI, p. 211, n«. II. — Sterna fssipesyCmn.,
p, 228, n“. 7; St. naevia, ibid., p. 206, n«. 6. — T emm.,
I I , 749; IV, 464. — Büef., Enl. 333, 924. — Noz. en
Sepp, I I , 13. — N ahm., pl. 256. — Gould, pl. 422.
G e h e e l e l e n g t e 9". V l e u g e l s 8". S t a a r t ; b u i t e n p
e n n e n 3}"; m i d d e n p e n n e n .
A a n h a r e k l e u r d a d e l i j k te h e r k e n n e n .
Bek zwart. Pooten roodachtig zwart. Oogen bruin.
Oud, zomerkleed: Kop, hals en onderdeelen tot aan den
achterbuik zwart, op de borst en den buik een weinig in
het grijsachtige trekkende. Onderdekvederen van den staart
wit. Overige deelen blaauwachtig grijs.
Winterkleed: Voorhoofd, hals en onderdeelen wit. Nek
zwart. Overige bovendeelen grijs.
Jo n g : Voorhoofd, hals en onderdeelen wit. K ru in , nek
en oorstreek zwart. Mantel en vleugelvederen donkerbruiu
met vaal rosachtige randen. Slag- en staartpennen donker-
graauw.
Bewoont het warme en gematigde E u ro p a ; gaat in Zweden
zelfs noordelijke tot 60°, en komt ook vrij algemeen in
Midden-Noord-Amerika voor. Bewoont moerassige plaatsen
of plassen en meren, en is binnen in het land algemeener