a t
Me §taartmees. Paras caudatns.
Ook Langstaartje, bij Haarlem Pijlstaarije en Doodshoofdje,
in Groningen IJsbeer en Moessien genoemd.
Die Schwanzmeise. La mésange à longue queue. The
long-tailed Tit.
L inn., p. 3 42, n». 11. — Megisturus caudätus¡L e a c u .—
T emm., 1, 296; I I I , 214. — Buff., Enl., 502, fig. 2. —
N ozem. en S e p p , I , 49. — N aum., pl. 95. — Gould , pl. 157.
Ge h e e l e l e n g t e 5}". Vl e u g e l s 2"}. S t a a r t t r a p s gewi
j z e v e r l e n g d : m i d d d e n p e n n e n r u i m 3"; b u i t
e n p e n n e n r u i m 1|".
Gemakkelijk te herkennen aau h a r e n b u i t e n g e w o o n
k o r t e n k e g e l v o rmi g e n b e k , haren l a n g e n s t a a r t
en z wa r t e en wi t t e k l e u r e n .
Bek zwart. Pooten zwartachtig. Oog donkerbruin. Oog-
leden hooggeel, bij de jongen lichtrood.
Oud: Kop en onderdeelen wit, maar op den buik in het
witachtige, op de onderdekvederen van den staart in het donker
purperbruine overgaande. Rug in het midden zwart,
naar de zijden en achteren met purperachtig bruinros gemengd.
Vleugels zwartbruin, de binnenste kleine slagpennen
met witte zoomen. Staartpennen zwart; maar de vier buitenparen
aan de buitenvlag en eene schuinsche streep aan
de binnenvlag wit.
Bij de jongen zijn de zijden van den kop, de nek en
rug bruin. In het eerste najaar zijn de kleuren als bij de
ouden, maar er is aan weerszijde van den kop eene zwarte
streep aanwezig, die van het oog tot aan den rug loopt.
Deze strepen verdwijnen in het voorjaar, bij de mannetjes
eerder dan bij de wijfjes.
De Staartmees bewoont Europa, noordelijk tot 63°, en
broedt ook in ons land algemeen. Zij houdt zieh in boschjes
en zelfs in tuinen op, en zwerft gedurende het koude
jaargetijde van de eene plaats naar de andere. Hare lokstem
is zeer scherp; de zang k o rt, zacht, maar aangenaam. Men
vindt haar nest op boomen of zelfs in doornstruiken, op manshoogte,
to t twintig of meer voet, somtijds slechts eenige
voeten van den grond. Het rust van onderen veelal op een
tak bij den stam; is bolvormig, groot, op de eene zijde
naar boven met eene ronde opening, van allerlei mossoorten
gemaakt, met insektenspinsel doorweefd, van binnen
met haren, vederen of plantenpluis gevoerd, en bevat bij
het eerste broedsel 9 tot 15, bij het tweede 6 tot 7, kleine,
witte, somtijds met bleek rosse vlekjes bedekte eijeren. Zij
beginnen dikwijls reeds in Maart aan haren nestbouw.
Het Haardinannetjc. B'arus biarnilcus.
Ook Baardmees genoemd.
Die Bartmeise. La mésange barbue. The bearded Tit.
L inn., p. 34 2 , n». 12. — Parus barbalus, Biiiss., Orn.,