.M,
1 !
:ï
senden zang laat hooren, vliegt hg regt in de hoogte en stort
alsdan schielijk weder naar de laagte. Men vindt zijn nest
op den grond: het is eenvoudig, nit droog gras of worteltjes
gemaakt, van binnen met haar of andere zachte stoffen belegd,
en bevat 5 tot 6 , grijs- of geelachtig witte eijeren, die
met grijsbruin en aschgraauw gemarmerd en gevlekt zijn.
De Boompleper. Antlins arborëus.
In Groningen Graspiepert genoemd.
B e ch s t ., Nat. Deutschl., I l l , p. 706. — Alauda triviälis,
L in n ., I , p. 288. — T emm., I , 27 1 , I I I , 194. — B u f f .,
Enl. 660, 1. — N a um., pl. 84. — G o u l d , pl. 139. —
Bendronanihus arboreus, B ly th .
Ge h e e l e l e n g t e , o n g e v e e r 6". Vl e u g e l s 3 |". S t a a r t
o n g e v e e r 2". V o e t w o r t e l N a g e l v a n den a c h t
e r t e e n n a g e n o e g en s t e r k g e k r omd .
Met den Graspieper de kleinste soort van ons werelddeel.
Kleur nagenoeg dezelfde als bij de gewone verscheidenheid
van deze soort; maar de grondkleur meer levendig
en meer in het roestgele trekkende, en van deze zoo als
van aile overige soorten g e m a k k e l i j k t e o n d e r s c h e i d
e n d o o r den k o r t e r e n en s i k k e l v o rmi g gekror a-
d e n n a g e l van den a c h t e r t e e n .
De Boompieper bewoont geheel Europa, en broedt in
Scandinavië noordelijk tot 69°. Hij overwintert in Noord-
Afrika. Men vindt hem ook in Azië ongeveer op gelijke
:
breedte als in Europa, en hij komt zelfs in Japan voor,
waar de grondtint zijner bovendeelen echter een weinig meer
in het groene trekt [Anth. arboreus japonicus, Fauna japónica).
Hij komt ook in Nipaul voor, waar deze soort, zoo als
het schijnt, door h o d g so n , onder de naraen van Anth. ther-
mophitus en brevirostris beschreven werd. In ons land wordt
hij in bosschjes, op drooge gronden, zoo als b. v längs den
duinkant, en in de grensprovinciën broedende aangetroffen.
Hij komt in April tot ons en trekt in het begin van September
weder weg. Hij zet zieh dikwijls en gaarne op boomen,
waaromtrent hij van de overige soorten afwijkt Op den grond
houdt hij zieh veelal schuil tusschen het gras en de kruiden.
Zijn zang is fraai en aangenaam, en hierin overtreft
hij aile andere soorten. Hij verbergt zijn nest op den grond
in het gras, tusschen heidekruid of andere kruiden, of onder
aan struiken. Het bevat 4 of 5 , met grijs-, rood- of
donkerbruin geschakeerde eijeren, wier witte grondkleur in
het grijze, blaauwachtige of roodachtige trekt. Hij broedt
jaarlijks slechts eenmaal.
DE KWIKSTAARTEN. MOTACILLA.
De Kwikstaarten kunnen beschouwd worden als Zangers,
welke op vochtige, opene plaatsen leven, zieh meest op den
grond ophouden, met de Leeuwerikken en Piepers overeenstemmen
door de s t e r k v e r l e n g d e b i n n e n s t e s l a gp
e n n e n d e r t w e e d e orde, en voornamelijk gekensehetst
f-!-!