:li -
geslachten der Ganzen, Zwanen, Eenden en Zaagbekken. Men
kan er intusschen ook nog áe Flamingo’s [Phoenicoptérus) bijvoe-
gen. Zij zijn voornamelijk gekensehetst door hunnen be k , die
me t e e n e t amel i jk we e k e h u i d b e k l e e d is , van voren
echter in e e n e n a g e l v o rmi g e s c h e r p e en h a r d e
p u n t u i t l o o p t , en wiens z i j r a n d e n , naar binnen, v a n
t a l r i j k e d w a r s p l a a t j es of t a n d a c h t i g e u i t s t e e k -
sel s v o o r z i e n zijn. Voor het overige is deze bek meestal
breeder dan hoog en ongeveer van de lengte van den kop.
Hunne gestalte is krachtig en hun h a l s l ang, somtijds
zelfs zeer lang. Zij hebben steeds vier t e e n e n , van welke
de drie voorsten door, meestal groote, zwemvliezen vereenigd
zijn, terwijl de achtersten vrij en slechts bij de Zee-eenden van
eenen huidzoom voorzien is. Hunne vleugels zijn van middelmatige
lengte en puntig. Hun, meestal k o r t e s t a a r t
is u i t e en a a n z i e n l i j k g e t a l p e n n e n z a r a enge -
s t eld. De wijfjes zijn veelal eenigzins kleiner dan de mannetjes.
Bij de ruijing vallen de vederen grootendeels gelijk-
tijdig u it; deze vogels kunnen alsdan iiiet vliegen, en
houden zich op eenzame met riet of biezen begroeide
plaatsen op. Hunne stem is eenvoudig. Hunne vlugt is
schielijk, en velen duiken bij uitstek goed. Zij bewonen
meren, moerassen en rivieren; velen ook de zeekusten. Zij
nestelen op den grond, sommigen ook op of in holle boomen.
Zij leggen een aanzienlijk getal langwerpig eironde,
meestal wit- of ook groenachtige eijeren. De moeder is
gewoonlijk uitsluitend met de zorg voor de jongen belast.
113
welke dadelijk na hunne geboorte in het water gaan
en zwemmen, of door haar daarin gebragt worden. De Eend-
vogels voeden zieh met visschen en allerlei andere kleine
dieren, velen ook met plantenstoffen. Het vleesch van de
meesten is zeer smakelijk, en hunne vederen worden tot
allerlei doeleinden gebruikt. Zij zijn in grooten getale over
alle werelddeelen verbreid. De in de koude of ook gematigde
gewesten levende soorten verhuizen in den winter.
Bij deze familie komen niet zelden bastaarden, somtijds
zelfs in den vrijen staat voor. De meest merkwaardigen zijn:
1. Bastaard tusschen Anas fe rin a en leucophthalmos, van
welke men reeds een zestal voorwerpen in het wild heeft
geschoten. Zij werden als eigene soorten onder de namen
van Anas Homeyeri, Baeoecker en Anas intermedia, J aubert
beschreven.
2. Bastaard tusschen Anas clangula en Mergus albellus.
Hij werd onder den naam van Mergus anatufius, E im b ec ic
beschreven.
DE GANZEN. ANSER.
De Ganzen hebben een krachtig, miu of meer ineengedrongen
ligchaam; zij zijn een weinig h o o g e r op de
p o o t e n d a n de m e e s t e o v e r i g e E e n d v o g e l s ; haar
h a l s is d i k k e r , en hare vederen zijn veelal als in overlangsche,
gekromde bundels verdeeld; haar b e k is krachtig,
min of meer h o o g a a n d e n wo r t e l , en zijne dwar s -
b l a a d j e s zijn k o n i s c h . De p o o t e n staan niet zoo ver
33
■ H l