G e h e e l e l e n g t e 15". V l e u g e l s 7}". S t a a r t If".
B ek 1|".
Bek zwart. Oogen bruin. Pooten zwartachtig, voorzijde en
teenen lichter.
Ve r w a n t m e t de v o l g e n d e en n a g e n o e g e ve n
g r o o t ; ma a r de v l e u g e l s k o r t e r en de bek ve e l
mi n d e r kr a cht i g en ook k o r te r .
Eindzoom der kleine slagpennen in elken leeftijd wit.
Jo n g : Bovendeelen roetachtig zwart. Onderdeelen en
wangen wit.
Oud: Onderdeelen van den krop afwaarts wit. Overige
deelen bruinzwart, maar kop en hals in het roodbruine,
vleugel- en staartpennen in het grijze speiende.
Bij eene vrij algemeene verscheidenheid van deze soort is
het ooglid en eene fijne streep van hetzelve längs den boven-
zoom der oorstreek zuiver wit. Dit is Uria troile leucoph-
thalmos, Uria lacrymans of Uria rhingvia Buünn. Leeft en
broedt gezellig met de gewone voorwerpen zonder deze witte
teekening, zoo wel op de Fär-eilanden en Gothland, als aan
de kusten van den noordelijken Stillen Oceaan.
Bewoont de kusten der koude gewesten van het Noordelijk
halfrond; broedt menigvuldig in Scandinavië, vooral in
het noordelijke, zelfs op Bornholm. Komt in het koude
saizoen , van September tot April aan onze k u sten , maar zelden
op de binnenwateren, zwerft echter ook gedurende den zomer
längs onze kust, over de Noordzee. Nestelt gezellig op
rotsen. Het wijfje legt 1 ei op den grond: het is olijf-
497
groen met zwart, gevlekt en bespat. Men ziet somtijds reeds
in het begin van Augustus jongen ; zij verlaten hunne nestplaats
spoedig.
Me Crootc zeckoet. Uria Mritnnlcliil.
Sabine, Trans. Linn. Society, X I I , p. 5 3 8 .— Uria troile,
Brünn., Orn. bor., nO. 109. — Uria a rra , P all. — Uria
Francsii, L each. — T emm., I I , 924; IV, 576. — N aum.,
pl. 333. — Gould, pl. 398.
Ge h e e l e l e n g t e 6". Vl e u g e l s 7f". S t a a r t 1|". Be k
van den m o n d h o e k 2|".
I n a l l e s ge l i jk a a n de v o o r g a a n d e , m a a r d e
bek k o r t e r en k r a c h t i g e r , de v l e u g e l s l a n g e r en,
in het volkomen kleed, de bovendeelen meer zwart, de keel
en wangen meer in het rosbruine speiende.
Bij deze soort vindt men somtijds eene toevallige, geheel
zwarte verscheidenheid (Uria Brunnichii unicolor, KJ a i i -
b ö l l i n g ).
Verbreiding en levenswijze als bij de voorgaande soort; broedt
echter in Scandinavie slechts binnen den Poolkring. In den
winter in menigte aan de kusten van Denemarken , zeldzamer
aan die van het overige gematigde Europa, aan de onzen
veel minder algemeen dan de voorgaande.
DE ZEEDUIKEKS. COLYMBUS.
De Zeeduikers [die Seetaucher, les plongeons, the Divers),