AM
noordelijke en noord-oostelijke streken trekken in het najaar,
maar later dan de overige Lijsters, bij ons door. Zij is een
schuwe, eenzame maar onrustige vogel, die echter om zijnen
aangenaam fluitenden, maar eenigzins melancholischen
zang, gaarne in tuinen gezien wordt, en bij de liefhebbers
zeer gezocht is. Zij nestelt jaarlijksch twee-, zelfs driemaal,
wanneer een der broedsels verstoord wordt, en de eerste
maal somtijds reeds in Pebruarij , of zelfs nog vroeger. Het
nest is geplaatst aan begroeide muren, op afgehakte boom-
stammen, in houtstapels of zelfs in groote holen van boomen
of rotsen. Het is komvormig, groot, u it bladeren, mos,
wortelen en stelen van p lan ten , met vochtige aarde enz.,
gemaakt. Het bevat in den regel 4 tot 5 , bleek blaauwgroenachtige,
met kaneelbruin geschakeerde eijeren.
Ue Beflijster. Turdus torquatus.
Ook Dominé, Kringlijster, Kraagmerel, Bergmerel,
Ringmerel, Kranslijster genoemd.
Die Ringdrossel. Le merle à plastron. The Ring-ouzel.
L in n ., p. 2 9 6 , no. 23. — Merula torquata, G e s s n e r , p.
6 0 7 . ~ T emm., I , 1 6 6 ; I I I , 89. — B u f f ., Enl., 1 8 2 en
51 6 . — N ozem. en S e p p , I I I , 23 9 . — N a um ., pl. 70. —
G o u l d , pl. 73.
G e h e e l e l e n g t e 10". V l e u g e l s 5}". S t a a r t 4".
G e m a k k e l i j k t e o n d e r s c h e i d e n d o o r h a r e kl eur
en h a r e n l a n g e n s t a a r t .
Oog donkerbruin. Pooten zwartbruin, bij de jongen lichter.
V o l m a a k t k l e e d : Zwa r t , m e t e e n br e ed wi t
s c h i l d ove r den krop. Bek geelachtig hoornbruin. Het
wijfje bleeker dan het mannetje, en vederen der onderdeelen
met witte randen.
Jong: Boven bruin, de vleugelvederen met rosachtig grijze
zoomen. Onderdeelen witgeel, met twee donkere keelstrepen
en de overige onderdeelen met bruine vlekken. Bek bruin.
De witte kraag ontstaat bij de jongen allengskens door
omkleuring in het najaar tot in het volgende voorjaar.
De Beflijster bewoont Europa, en gaat in Scandinavie noordelijk
to t 58°. Zij broedt in menigte op de Loffoden en het
Karpathische zoo als het Beijersche hooggebergte; maar in de
meeste streken behoort zij onder de meer zeldzame soorten.
Bij ons wordt zij zeer enkel broedende en ook op den door-
trek slechts in klein getal waargenomen. Zij overwintert
in Noord-Afrika. Haar zang is krachtig, fluitend, en doet
voor het overige aan dien van den Zanglijster denken. Zij
nestelt laag op boomen, vooral sparreboomen, onder de
daken der hutten , of ook op den grond. De ouden maken
jaarlijks twee broedsels; de eenjarige vogels slechts een.
Het nest is groot, met mos, stelen en wortels van gras en
takjes van sparreboomen gemaakt, en van binnen met gras
belegd. Het bevat 3 tot 4 , lichtgroenachtig blaauwe, met
roestbruin gevlekte eijeren.