13. — Pica caudäta, L in n . S. N . 6». edit. sp. 8. — T emm. I ,
113; I I I , 63. — B u f f ., Enl. 488. — N ozem. en S e p p , I ,
3. — N a um ., pl. 57. — G o u l d , pl. 216.
G e h e e l e l e n g t e I f . V l e u g e l s 7". S t a a r t 9"; maar
de buitenpennen slechts 4 |" .
Zeer kennelijk aan zijnen t r a p s g e w i j z e v e r l e n g d e n
s t a a r t , zi jne g r o o t t e en k l e u r e n .
Schoudervederen, borst, bovenbuik, en de binnenvlag der
groote slagpennen tot op ruim een’ halven dnim van hare
p u n t, wit. Een breede, witte met zwartgrijs vermengde band
over den stuit. Vleugels zwartgroen, met blaauwen weêrschijn.
Bovenzijde der staartpennen donker goudgroen, naar
haar einde in het violette en donker staalblaauwe overgaande.
Alle overige deelen zwart.
De Ekster is een in geheel Europa gemeene vogel, die
in Noorwegen noordelijk tot aan de k ust der IJszee voorkomt.
In Ja p a n , China, Algerië en Noord-Amerika wordt
zijn plaats vervangen door even zoovele bijsoorten, welke zieh
grootendeels alleen door eene verschillende verdeeling van
het wit aan de slagpennen onderscheiden. De Ekster wordt
in ons geheel rijk in boschjes, tuinen en zelfs in de duinen
aangetroffen. Hij is een Standvogel. Zijn stemgeluid is
krijschend en onaangenaam. Hij voedt zieh met wormen,
insekten en derzelver maskers; rooft jonge hazen en konijnen
en de jonge vogels uit de nesten of de jonge huisvo-
gels uit de plaatsen hij de woningen; valt ook volwassene,
vooral zwakke vogels en andere dieren, zoo als kwartels.
muizen enz. aan. Hij eet ook vruchten , beziën en granen en in
den winter zelfs aas. Hij is zeer onrustig, voorzigtig en
schuw; in Scaudinavië echter, waar hij, zoo als bij ons de
Ooijevaar en de Zwaluw, bescherming geniet, wandelt hij
zonder eenige vrees en zonder te vlugten, op weinige
stappen afstand van den mensch rond. Hij begint reeds in
Februarij zijn nest te maken. Men vindt het veelal tusschen
de takken van hooge boomen, nabij hunnen top ; niet
zelden ook op lage boomen of in het hakhout, en in de
duinen zelfs in doornstruiken (Hippophaea rhamnoides), somtijds
slechts op manshoogte. Het is zeer groot, van takken,
vooral doorntakken g emaakt, en is dadelijk te herkennen , door
dat het met eene groote kap van doom- en andere takken
overdekt is , zoo dat er slechts een zijdelingsche ingang overblijft.
Het eigenlijke nest bevindt zieh in het midden, is
napvormig, uit aarde of modder gemaakt, en met haren of
worteltjes belegd. Het bevat 5 tot 8 , groenachtige, van olijfbruine
schrapjes en streepjes voorziene eijeren.
DE NOTENKRAKERS. NUCIFRAGA.
De Notenkrakers zijn K r a a i j en me t e e n e n g l a d d e n ,
k e g e l v o rmi g e n , van v o r e n een we i n i g a f g e p l a t t
e n en n a g e n o e g r e g t e n s n a v e l , en me t b r u i n e ,
van w i t t e v l e k k e n v o o r z i e n e v e d e r e n . Zij bewonen
Europa en Azië, en er zijn slechts twee soorten van dit
geslacht bekend, van welke de eene in Europa voorkomt.