zins melancholischen, uit de eenvormig herhaalde syllaben
//hud” en //hoid” bestaanden zang laat hooren, terwijl hij
in het hakhout of niet zeer hooge boomen zit of rond-
huppelt. Hij voedt zieh met allerlei insekten en derzelver
maskers en eijeren. Hij maakt jaarlijks twee broedsels. Men
vindt ziju nest, hetgeen de gedaante van een bakkersoven
heeft, tusschen het gras, op den grond, veelal aan hellin-
gen of onder de wortels van eenen struik. Het bevat 5 tot
7 witte, van fijne roestkleurige en paarsachtige schrapjes
en stipjes voorziene eijeren. Hij nestelt somtijds zelfs in
tuinen aan of op begroeide muren.
» c Tjlf-tjaf. Ficedula rufa.
In Groningen Tierentein; bij Haarlem Klein vinkenbijtertje
genoemd.
The Tchiff-tchaff.
K eys , en B las. p. LVI. — Sylvia ru fa , L a t h ., Ind. I I ,
p. 516, uo. 27. — Sylvia hypolais. P en n . Br. Zool., I , p.
508. — Sylvia collybita, V i e i l l ., Diet. X I , p. 235. —
T emm., I , 225; I I I , 154. — N a um ., pl. 80. — G o u l d , pl.
131, fig. 2. — S c h l e g e l , Pouillots, fig. V III.
G e h e e l e l e n g t e 4 |" . V l e u g e l s 2}". V l e u g e l p u n t
iV- S t a a r t n a g e n o e g 1|". V o e t w o r t e l n a g e n o e g
Oog donkerbruin. Snavel zwartbruin, längs de kanten en
aan den wortel geelachtig vleeschkleurig. P o o t e n d o n k
e r b r u i n .
K l e u r d e r v e d e r e n , in het algemeen, a l s bij d e n
Fi t i s ; m a a r de b o v e n d e e l e n me e r in h e t b r u i n a
c h t i g e tre k k e n d e ;.e n de o n d e r d e e l e n w i t a c h t i g ,
o v e r l a n g s me t l i c h t c i t r o e n g e e l g e v l amd eu op
den- k r o p en de zi jden van den hals en romp m e t
e e ne min of meer in het oog vallende b r u i n g e l e t i nt .
He e f t ui t e r l i j k ve e l o v e r e e n k oms t me t den F i t
is; is echter, bij nader ouderzoek, dadelijk t e h e r k e n n
e n d o o r zijne k o r t e r e v l e u g e l s en v o o r a l d o o r
de z e e r k o r t e v l e u g e l p u n t e n , en d e k o r t e r e t w e e de
s l a g p e n ; door zijne d o n k e r e , z w a r t b r u i n e p o o t
en; door zijne me e r so mb e r e t i n t e n en bovenal ook
door zijnen g e h e e l v e r s c h i l l e n d e n z a n g en wi jze
van n e s t e l e n .
De Tjif-tjaf is over geheel Europa tot aan den Poolkring
verbreid. Hij komt ook in Klein-Azië voor, cn brengt het
koude jaargetijde in Noord-Afrika door. Hij wordt algemeen
in ons land aangetroffen; komt reeds in het begin van
April tot ons, en vertoeft veelal lan g , somtijds tot in het
begin van November. Hij houdt zieh in bosschen en tuinen
op, en heeft veel voorliefde voor sparrebosschen of ook wil-
gen. Hij laat zijnen eenvoudigen, uit de herhaalde syllaben
//tjif-tjaf” zamengestelden zang, dikwijls vau de toppen
der hooge boomen hooren. Hij voedt zieh met insekten, iu
het najaar ook met beziën. Zijn nest is kogelvormig, en