» e Gi-aanwe gors. Fmberiza mlllarla.
Ook Gierslvogel, in Gelderland Graauwgeus, in Groningen
Dikschijter, Korenspork en Graauwstjirt genoemd.
Le Proyer.
L i n n . , p. 30 8 , n". 3. — Temm., I. 306; I I I , 219. —
B u f f . , E n l . 233. — N o z em . en S e f p , V, 437. — N a um . ,
pl. 101, — G o u l d , pl. 171. — Cynchramus miliaria, Boisa p .,
L is t, p. 35.
G e h e e l e l e n g t e 6 |" . V l e u g e l s 3f". S t a a r t 2}".
Pooten en bek roodaehtig geel maar de bovenkaak naar
boven bruin. Oogen donkerbruin.
D e g r o o t s t e en k r a e h t i g s t e d e r i n h e e e m s c h e
s o o r t e n en h i e r a a n , zoo al s a a n h a r e e e n v o u d i g e
t i n t e n , g e ma k k e l i j k te h e r k e n n e n .
Bovendeelen rosachtig grijsbruin, met zwarte lengtevlekken.
Onderdeelen geelachtig wit, längs de zijden en op den
krop met donkerbruine lengtevlekken. Aan weêrszijde der
keel twee rijen van zwartbruine vlekjes; in het midden der
keel enkele zwartbruine stipjes.
De Graauwe gors bewoont het warme en Midden-Europa,
noordelijk tot Groot-Brittanje; zij komt ook in Klein-Azië
en somtijds, in den winter, zelfs in Egypte voor. In Sardinië,
waar zij van het zeestrand tot op het gebergte zeer gemeen
is, wordt zij dikwijls voor het wijfje van den Calander-leeuwerik
gehouden, en met dezen verkocht en gegeten. In ons land
werd zij tot nog toe slechts in sommige streken waargenomen,
b. V. in de provincie Groningen, waar zij in kleinen
getale broedt, in Noord-Holland en in Gelderland. In Zuid-
Holland werd zij slechts zeer enkel gevangen. Zij zwerft in
het koude jaargetijde ro n d , maar velen vertrekken ook regelmatig
in October of November, om in Maart terug te komen.
Zij bewoont bij voorkeur vlakke streken, vooral velden
en weilanden, houdt zieh op den grond op, voedt zieh met
zaadjes en insekten, vooral met koolrupsen, weshalve zij
als een zeer nuttige vogel mag beschouwd worden; zij zet
zieh gaarne op steenen, p a len , struiken of lage boomen
en het is van -daar vooral, dat het mannetje zijnen schor-
ren zang laat hooren. Zij maakt haar nest in het gras en
in kruiden, veelal op een’ voet hoogte van den grond. Het
heeft veel overeenkomst met dat van de Geelgors, is echter
grooter, en bevat 4 to t 6 , roodachtig grijze, met bruin
gewölkte en gestreepte eijeren.
lie Geelgors. Fmberiza citrlnella.
Ook Ilaverkneu, Geelgierst, Geelvink, Giersivink, ora Haarlem
Gerslkneu, in den Tielerwaard Drifter, in Gelderland
Geelgeus, in Noord-Brabant Sep of Schrijver, en in
Groningen Geelstjirt genoemd.
Der Goldammer. Le bruant. The yellow Bunting.
L in n ,, p. 309, n«. 5. — T emm., I , 304; I I I , 218. - -