DE BOOMKLEVEES. SITTA.
De Boomklevers zijn onder de Kruipvogels, gekensehetst
door hunnen k o r t e n , e en we i n i g a f g e r o n d e n s t a a r t ;
door hunnen k r a c h t i g e n , r e g t e n , of een weinig, en
min of meer hoekig, naar boven gebogenen, s p e c h t -
a c h t i g e n s n a v e l , die een weinig k o r t e r is d a n
de g r o o t e kop; door hunne rondachtige, met eenige
borstelvedertjes overdekte neusgaten, en door hunne tin ten ,
die op de b o v e n d e e l e n meestal b l a a u w g r a a u w , op
de o n d e r d e e l e n wi t of r o s a c h t i g zijn. Hunne vederen
zijn zacht en los, nagenoeg als bij de Meezen, en daar zij
met hunnen snavel in de hoomschors hakken en zelfs a llerlei
boorazaden openbeitelen, worden zij in Duitschland
veelal Spechtmeezen genoemd. De grootsten evenaren in
grootte eene musch of leeuwerik. Zij l e v e n op b o o m e n
of r o t s e n , längs wier stammen, takken of wanden zij in
a l l e r i g t i n g e n kl imme n. Zij voeden zieh met insekten
en derzelver maskers en ook met allerlei zaden. Deze vogels
worden in Europa, Azië, Australië en Noord-Amerika
aangetroffen.
Wij hebben in ons land slechts de volgende soort:
« c Boomklcver. §ltta caesïa.
Ook Blaauwspecht en in Gelderland Brubandertje genoemd.
Der Kleiber. Le torchepot. The Nuthatch.
M ey e r en W o e e p , Taschenbuch, I , 28. — T emm., I ,
407; I I I , 285. — B u p f ., Enl., 623, fig. 1. — N ozem. en
S e p p , V, 431. — N a um ., pl. 139. — G o u l d , pl. 234.
G e h e e l e l e n g t e 5}". V l e u g e l s 3}". S t a a r t 1 |'.
B e k r e g t , b l a a u w a c h t i g , naar voren in het zwarte
overgaande. Pooten geelachtig bruin. Oog bruin.
B o v e n d e e l e n b l a a u w g r a a u w , op de vleugels in het
zwartachtige trekkende. S t a a r t p e n n e n , met uitzondering
van het middelste paar, zwa r t ; maar aan de punt grijsachtig
en voor deze, op de binnenvlag, m e t e e n e n b r e e den
w i t t e n dwa r s b a n d . Eene z wa r t e s t r e e p loopt
aan weêrszijde van het voorhoofd, d o o r de oogen, t o t
l ä n g s de zi jden van den nek. O n d e r d e e l e n r o e s t k
l e u r i g ; maar op de keel en de oorstreek witachtig, a a n
d e zi jden van d e n r o m p r o o d b r u i n , en de o n d e r d
e k v e d e r e n van den s t a a r t in he t m i d d e n wi t ,
a a n de z i j den b r u i n r o o d , bij het wijfje echter roestkleurig.
De jongen liebben flaauwere tinten dan de ouden.
De Boomklever wordt in geheel Midden-Europa aangetroffen,
schijnt echter in ons land tot de aan Duitschland
grenzende provinciën, beperkt te zijn. In sommige streken
van Gelderlaiid is hij vrij algemeen. In Groningen komt hij
zelden voor. Zijn plaats wordt in het Oeral-gebergte, den
Caucasus, Klein-Azië, zuidelijk- en Midden-Scandinavië
vervangen door een ra s, {Silla europaea, l i n n é , of Sitta
uralensis, l i c h t e n s t e i n of -S. asiatica t e m m ., in g o u l d en
Sitta sericïa t e m m . ) , hetgeen zieh van onzen gewonen Boomklever
daardoor onderscheidt, dat de rosse kleur der onder