. " 4
.77 «nil«
rende het geheele koude saizoen eene der gemeenste Zeo-
eenden, zoowel langs de kust, als op de binnenwateren. Zij
broedt aan de kust of op meren landwaarts in en maakt
baar nest onder wilgen-struiken. Hare eijeren zijn een weinig
langwerpig, en roodachtig of witachtig geel.
We Orootc zeeöend. Anas I'usea.
Te Rotterdam ook Zwarte noordsche duiker genoemd.
Die Sammet-Ente. La double macreuse. The Velvet-Duck.
L inn., p. 196, iff. 6. — Melanitla fu sca , B oie. — Temm.,
I I , 854; IV, 543. — Buef., Enl. 758.^— N ozem. en Sepp ,
IV, 331. — N aum., pl. 313. — Gould, pl. 377.
G e h e e l e l e n g t e 21". V l e u g e l s 10.[". S t a a r t 3".
Be k zwa r t , bij h e t o u d e m a n n e t j e de v o o r h e l f t
en z i j r a n d e n van d e n b o v e n b e k o r a nj e . Oog blaauwachtig
wit. Pooten, behalve de zwarte zwemvliezen, bij het
mannetje hoogrood, bij bet wijfje bruin.
Mannetje in het zomerkleed: D o n k e r f lu w e el z wa r t;
ma a r e e n e vl e k o n d e r de o o g e n en e en s p i e g e l
op de v l e u g e l s z u i v e r wit.
Oud wijije: B e h a l v e den wi t t e n s pi ege l , br ui n,
op den buik en aan de zijden van den kop min of meer
in het witachtige overgaande.
De Groote zeeëend bewoont dezelfde streken als de voorgaande;
maar zij broedt in Zweden zuidelijk tot 55° N. Br.
Zij is in het koude saizoen vrij algemeen aan de Zuiil-oevers
der Oostzee; bij ons is zij veel zeldzamer dan de Zwarte
zeeëend. Zij voedt zich met kleine kreeft- en weekdieren, en
de jongen vangen zeer behendig vliegen en andere insekten.
Zij maakt haar nest in het gras onder overhelleiule
aardheuvels, of onder steenen en struiken. Het is in eene
uitholing van den grond geplaatst, vau droog gras vervaardigd,
en inwendig met dons belegd. De eijeren zijn fraai
isabelkleurig, worden echter, aau het licht blootgesteld, weldra
wit.
, We Usccntl. Anas glacialis.
Die Eisente. Le canard a longue queue. The
long-lailed Duck.
L inn., p. 203, n». 30. — Anas hyemdlis, ibid., p. 202,
no. 9. — Harelda glacialis, Steph. — T emm., I I , 860; IV,
553. _ B ufe., Enl. 999, 1008. — Naum., pl. 319. —
Gould, pl. 382.
G e h e e l e l e n g t e (met de l a n g e s t a a r t p e n n e n )
25". V l e u g e l s 8}". S t a a r t : mi d d e n p e n n e n 9"; z ijd
e l i n g s c h e p e n n e n 2".
Bek zwart, bij de ouden met eenen licht steenrooden
I'
‘ 'Fîfâï
, i' <; 4
■ I ■' /I'l’-'
j i l B
: Í: .'4
n li'
.i
R ii" :
'■ ■■