door de Nomadische Volkeren van het Russische rijk tot
de jagt van antilopeu, wolven en vossen afgerigt.
» e Basterd-arcnd. Aqulla clanga.
P a l l a s , Zoographia Rosso-Asiat. I , p. 351, n<>. 25.
G r o o t t e t u s s c h e n d e n S t e e n - en S c h r e e u w -
a r e n d (Aq. fulva en naevia); maar b u i t e n g e w o o n af-
wi SS e l e n d : sommigen nagenoeg zoo groot als de mannetjes
van den Steen-arend; anderen niet veel grooter dan
de wijfjes van den Schreeuw-arend. H o o f d k l e u r br ui n.
Van den Schreeuw-arend afwijkend door eenen breederen
en meer krachtigen bek. Eene nog weinig bekende soort,
die in Noord-Afrika, maar vooral aan de oevers der Wolga,
bij Sarepta, werd waargenomen, en aldaar, zoo als andere
Arenden, op de oude grafheuvels in de woestijn nestelt.
Een wijfje, van middelmatige grootte, in Mei 1855 op
het Loo gevangen, toonde de volgende kenmerken.
Ge h e e l e l e n g t e 25". V l e u g e l s 17". S t a a r t 8". V o e t
3}". Mi d d e l t e e n 2}".
Kleur der vederen in het algemeen b ru in ; de kleine vederen
in het geelachtig roodbruine trekkende. Staart- en
groote slagpennen zwartbruin, in het grijsachtige trekkende.
Staartpennen van onderen, en binnenste slagpennen der
tweede orde, vuil witachtig gewaterd. Vederen van den ach-
terrug met eene groote, lansvorraige, lichtbruine lengtevlek.
Dekvederen van den staart witachtig. Washuid en teenen
geel. Oogen bruin. Nagels hoornzwart. Bek blaauwachtig.
DE ZEE-ARENDEN. IIALIAETUS.
De Zee-arenden zijn geheel naar denzelfden vorm gemaakt
als de Ruigpoot-arenden, van welke zij zieh echter dadelijk
onderscheiden door hunne v o e t w o r t e l s , welke slechts
van voren en wel alleen tot op de helft hunner lengte met
vederen bekleed, voor het overige daarentegen n a a k t maar
aan weêrszijde met schubben, van voren en achteren echter
met eene rij schilden bedekt zijii. Hunne t e u g e l s zijn
mi l l of m e e r n a a k t .
Zij bewonen de oevers der rivieren en mereu. Zij voeden
zieh voornamelijk met visschen, die zij met de klaauwen vau-
gen terwijl zij zieh in het water störten, of ook met den
snavel, wanneer zij op oudiepe plaatsen iu het water rond-
loopen. Zij eten echter ook zoogdieren en vogels, op welke
zij twee aan twee gezellig jagt maken en vallen, vooral in
den > winter, op het aas. Zij uestelen op hooge boomen of
rotsen.
Men vindt de Zee-arenden in alle werelddeelen. In het
noordelijke halfrond worden slechts groote soorten aangetroffen.
Die der hoog noordelijke streken verhuizen gedurende
het koude saizoen. Sommige uitheemsche soorten bieden a llerlei
min of meer gewigtige afwijkiiigeu van den groud-
vorm aan. Eene der meest in het oog vallende, ofschoon
een ware Zee-arend, is Haliaetus angolensis van West-Afri-
ka, omdat hij de zijden van den kop nagenoeg geheel naakt