land van Indië bewoont, in niets verschillend, dan dat het
zwart op zijne wangen gewoonlijk een weinig meer verspreid
en donkerder is. Men heeft gemeend, ook hieruit een e igene
soort te moeten maken en wel onder de namen van
Motac. viridis, s c o p o n , bistrigdla, r a f f l e s en melandtis,
'PEMM.
De Gele kwikstaart, die in Groot-Brittanje broedt, is
standvastig gekensehetst door dat de kop en achterhals in
het zomerkleed niet grijs worden, maar steeds groengeel
blijven, zoo als bij onze Gele kwikstaarten in het winterkleed.
Keel en oogstreep zijn steeds citroengeel. Men kan
derhalve deze en de gewone variëteit slechts dan onderscheiden,
wanneer men voorwerpen in het zomerkleed van
ons ras ter vergelijking heeft. Deze variëteit verlaat Groot-
Brittanje vroeg in het ja a r; zij trekt alsdan door Frankrijk
en Spanje, om in Noord-Afrika te overwinteren, waar zij
tot Senegambië gaat. Dit is Motacilla flava anglica, s u n d e v
a l l of Mot. flaveola, t e m m . of Budytes R a y i, Bo n a p
a r t e .
De Kwikstaart, welke Italie bewoont, heeft in het zomerkleed,
zoo als de gewone variëteit, eenen grijzeren bovenkop
en achterhals, maar de lichte oogstreep wordt gewoonlijk
ook min of meer volledig grijs, zoodat er velerlei overgangen
tusschen deze variëteit en de gewone plaats hebben.
Dit is de Mot. einereocapitla, s a v i .
Bij eene andere varieteit, Motac. nigricapitla, B o n a p .,
(Mot. melanocephdla, s a v i , maar niet L i c h t e n s t e i n ) ziju de
bovenkop, de achterhals en de wangen zwartachtig, en de
oogstreep ontbreekt niet zelden geheel en al. Zij wordt in
Dalmatië, in sommige streken van Ita lië , in het zuidelijke
Rusland met de Krim, (bij welke echter steeds een oogstreep
aanwezig is), en zonderling genoeg ook in de noord-
helft van Scandinavië aangetroffen. Diergelijke voorwerpen
heeft men ook, even als Mol. cinereocapilla, ofschoon zeer
enkel, in Midden-Europa tot Belgie waargenomen.
In Griekenland, Egypte, Nubië en Abyssinië leeft eene
variëteit. Mot. melanocephdla, l i c h t ., die geene oogstrepen
en eenen geheel zwarten bek he e ft, wier wangen, bovenkop
en achterhals glanzig donkerzwart, en wier onderdeelen veel
hooger geel zijn dan bij de overigen. Zij nestelt in Griekenland
eu Abyssinië.
De Gele kwikstaart is op onze weilanden en moerassen
een zeer gemeene vogel. Hij komt ongeveer half April tot
ons, en verlaat ons land wederom in September. Hij houdt
zieh op den grond op, zet zieh dikwijls op palen, allerlei
planten en het riet. Hij is gaarne bij het vee en achter
den ploeg. Zijn zang is minder zamenhangend en aangenaam
dan die van den Witten kwikstaart. Hij nestelt op den
grond, vooral in het gras, en in den regel jaarlijks slechts
eenmaal. Het nest is uit stelen en worteltjes van gras en
uit mos gemaakt, en van binnen met haar, wol en plan-
tenpluis belegd. Het bevat 4 tot 6, witachtige met grijsbruin
of ros gemarmerde eijeren.