m -
I ’
sparrebosschen van Gelderland en waarschijnlijk zelfs in
Holland, waar een voorwerp in het midden van Mei bij
Bloemendaal geschoten werd, Enkele voorwerpen worden
voor het overige op hare zwervingen in het najaar vau tijd
tot 'tijd , in de overige gedeelten van ons rijk aangetroffen,
Zij houdt zieh in sparrebosschen op. Voedsel en zang nagenoeg
als bij de voorgaande soort. Zij maakt haar nest in
holen van boomen digt bij den grond, in de reten van oude
muren of van rotsen, onder boomwortels, in uitholingen
van den grond zoo als b. v. oude wagensporen, of zelfs in
de oude holen van muizen, mollen en bunsingen. Het bestaat
uit mos, en is van binnen met haren, somtijds ook
met vederen belegd. De eijeren, 6 tot 8 in getale, zijn wit
met roestkleurige vlekjes.
Me Kulfmces. Parus crfstatus.
Die Haubenmeise. La mésange huppée. The crested Tit.
L inn., p. 3 40, n«. 2. — T emm., I , 2 9 0 ; I I I , 211. —
N ozem. en Se p p , V, 445. — N aum., pl. 34. — Gould,
pl. 156. — Lophophanes cristatus, K aup.
G e h e e l e l e n g t e 4}". V l e u g e l s 2\". S t a a r t 1|".
Bek zwart. Oog donkerbruin. Pooten vuil grijsachtig blaauw.
Onder aile Europeesche soorten dadelijk te h e r k e n n e n
a a n d e p u n t i g v e r l e n g d e , e e n e k u i f v o r m e n d e ,
a c h t e r h o o f d s v e d e r e n .
iIj
Vederen van den bovenkop zwart met witte randen ; de
bovenkop met eene witachtige streep omzoomd. Wangen en
zijden van den hals witachtig; maar eene streep om de
oorstreek, eene andere tusschen rug en hais en keel, zwart.
Bovendeelen voor het overige geelbruin; onderdeelen wit,
längs de zijden van den romp in het bleek rosbruine trekkende.
De Kuifmees bewoont geheel midden-Europa en Scandinavië
noordelijk tot 63°. Zij broedt menigvuldig in het Munstersche
en Oldenburgsche; in ons land in Gelderland, en
op eenige bepaalde plaatsen in Groningen. In de overige
streken van ons rijk werd zij niet waargenomen. Zij houdt
zieh in sparrebosschen op. Zij is zeer levendig en vlug, en
voedt zieh, behalve met insekten, vooral met het zaad van
dennen en brandnetels. Haar zang is kort en zacht, maar
aangenaam. Zij maakt haar nest in de holen van boomstam-
men. Het is uit mos vervaardigd, dik met wol en hareu
belegd, en bevat bij het eerste broedsel, 8 tot 10, bij het
tweede 6 tot 7, witte met roestroode stippen bedekte eijeren.
De Zwartkopmees. Parus palustris.
Ook Korstje kaas, in Noord-Brabant Ossenkopje, en in
Gelderland Zwartkoppige bijmees genoemd.
Die Sumpfmeise. La nonnette. The marsh Tit.
L inn., p. 341, iff. 8. — T emm., 1, 291 ; 111, 212, —