De Roerdomp bewoont het warme en gematigde Europa
en gaat in Scandinavië noordelijk to t 60°. Hij komt ook in
Azië to t Japan en in Afrika tot aan de Kaap de Goede
Hoop voor. Hij broedt algemeen , maar in niet grooten getale
op de met riet begroeide wateren van ons land. Hij
vertrekt in October en komt in April terug. H e t is een
zeer schuwe vogel, die zich over dag in het dikke riet verscholen
houdt en door menschen noch honden gedwongen
kan worden, het te verlaten. Intusschen ziet men ze somtijds,
zelfs bij dag, van den eenen rietkant naar den anderen
vliegen, Zoo lang het riet nog niet de noodige hoogte
bereikt h ee ft, ora als schuilplaats te d ien en , zit en slaapt
hij veelal op de takken van struiken en boomen, en kan
alsdan gemakkelijker een buit des jagers worden. Hij
klimt behendig längs de takken van het hout of de stelen
van het riet. Rüstende zit hij niet zelden op de
hakken. Gewond brengt h ij, even als andere Reigersoorten,
met den bek, aau zijne aanvallers, somtijds gevaarlijke
wonden toe. De Roerdomp voedt zich met kleine visschen ,
kikvorschen, en voornamelijk met allerlei insekten en derzelver
maskers, vooral ook beerrupsen, wier haren zich
aan de wanden der maag he ch ten , raet slakken, bloedzui-
gers en andere wormen: hij eet ook jonge vogels, spits-
en veldmuizen en zelfs waterratten. Hij komt reeds gepaard
aau zijne broedplaatsen, en is beroemd eu alom bekend om
liet gebrul, hetgeen het mannetje gedurende deu paar- en
liroedtijd doet hooren. Hij staat tot dit einde op een vrij
plaatsje in het rie t, steekt den bek in het water en b rult,
zoodat het water, door de daarin uitgestootene lucht, in het
rond spat; na eenige malen gebruld te hebben, rigt hij den
kop op en naar achteren, steekt vervolgens den snavel
wederom in het water en brult op nieuw, zonder echter, nadat
de slokdarm eens met water gevuld is , den kop wederom op te
ligten. Het wijfje staat, naar deze vreemde muzijk Inisteren-
de, in de nabijheid van het mannetje, hetgeen van tijd tot
tijd luiste rt, of er eenig gevaar nadert. Het nest rust op
omgebogene rietstelen of is aan het riet bevestigd. Het is
groot, mt riet en biezen vervaardigd, van binnen met plantenpluis
belegd, en bevat 3 tot 5 , bleek grijsachtig olijfbruine,
zeer poreuse eijeren, welke nagenoeg zoo groot als
hoendereijeren zijn. Zij worden in 21 tot 23 dagen door het
wijfje uitgebroed. De jongen, welke de pooten en den bek
vleeschkleurig hebben, blijven langen tijd in het n e st, eu
klimmen zeer behendig längs de rietstelen.
Ilct Wondaapje. Ardea minuta.
Ook Kleine butoor, Woudhopje, Houtbutoortje, en Woffer
genoemd.
L in n ., p. 240, n«. 26. — T emm., I I , 584; IV, 383. —
B u f f ., E n l . 325. — Ardeola minuta, B o n a p . — N ozem.
en S e p p , I , 57, 2 pla ten. — N a um ., pl. 227. — Goui.o,
pl. 282.