tî ' i
f i
î h.
J . U '
hoogrood, bij de jongen geel. Pooten vleeschkleurig, bij
de jongen bleek groen, de geledingen en zolen geel.
Ze e r k e n n e l i j k a a n d e n , in verhouding tot zijne
grootte, d i k k e n be k; zijne kl eur , die volgens den leeftijd
zeer verschillend is , en de twee zeer smalle, lange en witte
nekvederen, welke hij in het volkomen kleed heeft.
Oud; Bovenkop, nek en mantel zwartgroen. Achterrug,
vleugels en staart grijs. Overige deelen wit, op de zijden
van den hals in het grijsachtige trekkende.
Jong: Op eenen grijsbruinen grond met groote, rosachtige
vlekken, die op de onderdeelen de grondkleur grootendeels
verdringen. Keel wit.
De Kwak bewoont moerassige en waterrijke streken van
Midden- en Zuid-Europa, komt echter in Azië tot Japan
en in Afrika tot aan de Kaap en Madagascar voor. Hij was
vroeger zeer gemeen in Duitschland en in ons lan d , en
werd als tot de groote jag t behoorende, beschouwd; thans
behoort hij aldaar onder de zeldzame vogels. Hij maakt in
vele opzigten den overgang van de Reigers tot de Roer-
dompen, en klimt nagenoeg met evenveel behendigheid als
deze längs de takken, hetgeen de Reigers niet doen. Men
noemt den Kwak veelal ook Nachtreiger, ofschoon hij bij
dag-niet minder dan bij nachttijd op de been is. Ziju andere
nederduitsche naam is aan zijn stemgeluid o n tle en d , aan
dat van de Raaf doende denken. Voedsel zoo als bij de overige
Reigers. Hij vertrekt in het einde van September en
keert in het begin van Mei op zijne broedplaatsen terug.
Hij maakt zijn groot nest op boomen, hoog of laag, uit
takken en rie t, en belegt het van binnen met gras of plaii-
tenwortelen. Het bevat 4 , zelden 5 , bleek groene eijeren.
«c Roerdomp. Ardea «telläris.
Üok Roode roerdomp, Domphoorn, Butoor, en in Groningen
lieidomp genoemd.
Die Rohrdommel. Le butor. The Bittern.
L in n ., p. 23 9 , iff- 21. Botaurus steltäris, S t e ph e n s . —
B u p p ., E n l. 789. - T emm., I I , 580; IV, 381. — N ozem.
en S e p p , I , 76; IV; 341. - N a um ., pl. 226. _ G o u e o ,
pl. 280.
Ge h e e l e l e n g t e 26". Vl e u g e l s 13". St a a r t 4". Bek
2}". Vo e two r t e l 3}".
Bek en teugels groengeel. Iris geel. Pooten lichtgroen.
G e ma k k e l i j k te h e r k e n n e n a a n zi jne roestgele,
me t b r u i n z w a r t g ema rme r d e v e d e r e n . Het zwart
vormt grootendeels zig-zagachtige, onregelmatige dwarsbanden,
die op den rug zeer breed zijn; vormt op de onderdeelen
overlangsche vlakken, van welke die der borst buitengewoon
groot zijn, terwijl zij van voren op den hals op drie
lange, min of meer afgebrokene en met roestbruin gesclia-
keerde rijen loopen; de bovenkop eindelijk eu de teugels
zijn geheel zwart.