Behalve de ook in ons land voorkomende soorten, heeft
men in ons werelddeel nog de volgenden waargenomen.
Anas spectabilis, L inn. Eenigzins verwant met Anas mollissima;
maar pooten en bek rood; de bek korter, het voorhoofd
hoog, steil en aan de zijden met eene naakte roode
h u id, die door eenen zwarten vederzoom omgeven wordt; bovenkop
en nek licht groenachtig grijs; aan de keel eene hoekige
zwarte streep, de krop vaal bruinachtig okergeel, en
de schoudervederen zwart. Broedt in Siberië, Groenland en
het noordelijke Scandinavie. Komt in den winter somtijds
tot aan de zuidoevers der Oostzee, tot Denemarken en E n geland.
Anas dispar, Spahhmann of Anas Slelleri, P allas. Verbreiding
als bij de voorgaande. Somtijds to t Denemarken
afdwalend. Eenigzins met Anas mollissima verwant; maar
niet grooter dan onze Wilde eend. Keel en achterhals
zwart. Overige gedeelten vau den kop to t ver in den nek
wit. Aan het achterhoofd eene zeegroene vlek en achter
deze aan weerszijde een zwart, dwars vlekje. Krop en borst
roestkleurig. Ilug-, slag- en staartpennen zwart. Dekvederen
van den vleugel wit. De binnenste kleine slagpennen zeisvormig
verlengd als bij Anas spectabilis en mollissima.
Anas perspicUläta, L inn. Sluit zich ten naaste aan Anas
fusca aan. Is even groot, maar de bek rood en aan de
grondhelft sterk opgezwollen. Geheel zwart, behalve eene
groote witte vlek op de k ru in , en eene nog grootere aan den
nek. Wijfje geheel bruin. Bewoont de Noordkust van Noord-
547
Amerika; broedt in Scandinavie enkel in Enare-Lapmarken.
Dwaalt somtijds tot de Orkuey-eilanden af.
Anas eollaris, D onovan of Anas rufitorques, Bonaparte.
Van Noord-Amerika, maar in Engeland als afgedwaalde
waargenomen. Verwant met Anas fuligula; maar de kuif
kleiner, een roodbruine ring om den hals en de spiegel van
de vleugels grijs.
Anas a ffim s of Fuliyüla a fß n is , E yton of mariloides, Vi gors,
eveneens uit Noord-Amerika, en in Engeland als afgedwaalde
aangetroffen. Nagenoeg geheel als Anas marila;
maar een derde kleiner.
Anas islándica, Gmel. of Clangüla Barrowi, Swains. Zeer
verwant met Anas clangula; maar aanzienlijk grooter, veel
minder wit op de vleugels en schoudervederen, de witte
vlek op de teugels tot op het voorhoofd verlengd en de donkere
kleur van den kop en voorhals slechts donker violet
en niet in het goudgroene speiende. Bewoont het noordelijke
IJslan d , het zuidelijke Groenland en de Noord- en
Noord-Oostkust van Noord-Amerika. Schijnt niet te verhuizen;
ten minste nergens elders in Europa waargenomen.
Anas albebla, L inn. Verwant raet Anas clangula, en ongeveer
ook zoo gekleurd, maar niet grooter dan een Taling
en, in plaats van eene witte vlek op de teugels, het geheele
achterhoofd, over de wangen tot onder de oogen wit. Bewoont
Noord-Amerika, als afgedwaalde iu Engeland waargenomen.
Anas histrionica, L inn. of Histrionicus torquätus. L esson.