eene zeer verwante soort, Oriolus kundoo, die echter eenen
längeren snavel, kortere vleugels, en meer geel aan den
staart heeft, en bij welke het zwart der teugels ook achter de
oogen voortloopt. De Wielewaal behoort onder de vogels,
welke overal in niet grooten getale waargenomen worden.
Intusschen wordt hij, ook in ons geheel lan d , in boschje
s, buitenplaatsen en tuinen aangetroffen. Hij komt tot ons
in de eerste helft van Mei en verlaat ons half Augustus
reeds weder. Hij komt in allerlei hout, maar niet in sparrebosschen
voor. Hij is schuw, voorzigtig, en houdt zieh
veelal in de hoogste takken der boomen op. Zijn zang is
sterk fluitend en aangenaam, ofschoon k o rt; zijne lokstem
daarentegen onaangenaam en krassend. Hij voedt zieh met
beziën en allerlei vruchten, vooral kersen. De jongen worden
daarentegen met insekten gevoederd. Hij maakt slechts
een broedsel jaarlijks. Het fraaije halfkogelvormige nest is
uit allerlei stoffen, zoo als bladeren, mos, g ra s , de schil van
berken en bast van andere boomen, werk, zelfs houtkrul-
len en papier gemaakt; en op vijf tot dertig voet hoogte van
den grond met draden tusschen de gevorkte boomtakken
stevig bevestigd. Het bevat 4 tot 5 , glanzig witte met zwart-
roodbruinachtig, fijn gevlekte eijeren.
DE VLIEGENVANGEES. MUSCICAPA.
Deze familie is buitengewoon talrijk aan soorten. Men
kan ze verdeelen in Vliegenvangers der oude en nieuwe wereld.
Zij hebVren k o r t e p o o t e n , eenen a f g e p l a t t e n ,
van voren i n g e k e r f d e n en van eene punthaak voorzienen
s n a v e l , met b o r s t e l d r a d e n aan zijneu wortel, tamelijk
lange en eenigzins puntige vleugels, en de in Europa levende
soorten hebben eenen mlddelmatigen sta a rt, die aan
het einde nagenoeg regt is , eenen korten bek, en doen door
hare gestalte en grootte eenigzins aan onze Grasmusschen
denken.
Zij houden zieh op boomen op, komen zelden of niet op
den grond; voeden zieh veelal met vliegende insekten, die
zij , op dorre takken vrij z ittende , bespieden ; eten echter
op den trek in het najaar, in de wärmere streken, allerlei
beziën; leven in het bout in de gematigde en heete luclit-
streken, verlaten eerstgenoemden gedurende het gure jaargetijde,
en verschillen van kleur veelal volgens den leeftijd,
minder of niet volgens de sekse en het jaargetijde. Het
nestkleed der jongen is bij alle Europeesche soorten op de
bovendeelen graauw b ru in , met groote vaal rosachtige vlekken,
op de onderdeelen witachtig met onduidelijke zwartachtige
vlekken.
Men heeft in Europa vier soorten van Vliegenvangers.
De eene, Mascicap« parua, bechstein , is zeer gekensehetst
door dat hare keel eu het midden van den krop bij de
oude mannetjes roestrood is , en dat de staartpennen, in
iederen leeftijd, behalve het middelste paar op de twee eerste
derden harer lengte, wit zijn. Bovendeelen voor het overige
grijsbruin; onderdeelen wit. Zij is kleiner dan onze ove