'f i
! ni
JW
■TB
' ? !
N o zem. en S e p p , I I , 199. — N a um., pl. 55. — G o u l d , pl. 224.
Grootte, vleugels en staart als bij de K ra a i, met welke
hij in het algemeen, wat het uiterlijk betreft, veel overeen«
komst heeft. Wijkt echter standvastig af van de Kraai: door
zijnen, een weiuig mi n d e r g e k r o m d e n en l ä n g e r e n
s n a v e l , di e e ve n l a n g , bij de Kraai korter i s d a n de
voetwortel, door d a t d e n a g e l s s 1 an k e r, een weinig l a n g
e r en mi n d e r g e k r o m d zi jn, door de veel m i n d e r
l a n s v o r m i g e v e d e r e n d e r k e e l en door den veel f r a a i -
j e r e n v i o l e t - b l a a u w e n g l a n s d e r v e d e r e n . Behalve
dat is zijne l e v e n swi j z e g e h e e l v e r s c h i l l e n d , en is
h ij, veelal reeds v a n N o v emb e r af , d a d e l i j k en
r e e d s in de v e r t e t e h e r k e n n e n a a n z i j n k a a l
gezigt , of in andere woorden, door dat de vederen van
de neusgaten en den wortel van den bek to t over de keel,
door het hören in den grond, allengs geheel e n 'a l afslijten.
De Roek is over het grootste gedeelte van Europa verbreid.
Hij bewoont in Scandinavie slechts het vlakke land,
tot 60° N. Br., en overwintert aldaar. Hij is de eenige
soort van Europeesche Kraaijen, welke op den trek naar
Egypte komt en aldaar overwintert. In K urland, waar zg
o ntbrak, werd zij op een landgoed ingevoerd, en heeft zieh
in de buurt allengs vermeerderd. Zij broedt in Klein-Azië
en bewoont ook het gematigde Siberië tot Japan. Zij is in
den winter vrij algemeen in ons land en broedt er ook op
verscheidene plaatsen, zelfs op de boomen in de steden.
Intusschen wordt zij hier, even als ook op de boschjes der
buitenplaatsen, in den regel verjüngt, door het verstoren van
hare nesten : hetzij om het geraas en vu il, hetgeen zij veroor-
z a ak t, hetzij omdat men den waren aard van den Roek mis-
kennende, hëm, zoo als de Kraai, voor eenen meer scha-
delijken dan nuttigen vogel houdt. De Roek is voornamelijk
n u ttig , door dat hij zieh bij voorkeur, met de maskers van
insekten, vooral meikevers voedt. Hij eet ook wormen, hollen
en zaden van allerlei planten, insekten, beziën en vangt
ook veldmuizen. Hij is vooral ook merkwaardig, omdat hij
gezellig op boomen nestelt, waar men niet zelden zijne nesten
in groote menigte digt bij elkaâr ziet. Nest en eijeren
hebben veel overeenkomst met die der Kraai.
De Kaauw. Corvii.s moneclüla.
Veelal Kerkkaauw of Kaauwtje, of zelfs eenvoudig Kraai,
in Overijssel K a , en in Groningen Torenka genoemd.
Die Dohle. Le choucas. The Jackdaw.
L in n ., p. 156, n«. 60. — T e m m , I , 111; I I I , 60. —
B u ff., Enl. 523. — N ozem. en S e p p , I I I , 219. — N a um.,
pl. 56. — G o u ld , pl. 223. — Monedula turrium, B r ehm .
Geheele lengte 1'. Vleugels 8}". Staart 4}".
D e k l e i n s t e van o n z e K r a a i s o o r t e n ; h i e r a n n ,
a a n h a r e n k o r t e n bek, aan hare door een gr i j zen
ne k a f g e b r o k e n e zwa r t e kl eur , en het bij de ouden