will
■ 'S «I
i f
) * li
ISO'
weder binnen in het land. Broedt in groote menigte op Texel ,
op het Eijerlaud, op llottum en langs de duinen in Zeeland.
Zwerft na den broedtijd, op den tr e k , in grootere of kleinere
troepen, langs het geheele zeestrand. Stem zeer beider en
schel. Verlaat ons in September en komt in Mei terug. De
2 of 3 eijeren zijn wit, in het ro o d -o f geelachtige trekkende ,
en van zwarte en roodbruine vlekken en stippen voorzien.
De lleus-zeezwaluw. Sterna caspla.
P a l l a s , Nov. Comm. Petrop., XIV, p. 583. — Sterna
megarhynctios, M ey e r en W o le . ■— Temm., I I , 733; IV,
454. — Naum., pl. 248. —■ G o u ld , pl. 414.
G e h e e l e l e n g t e 18". V l e u g e l s 15|". S t a a r t : b u i t
e n p e n n e n 5}"; b i n n e n p e n n e n 4}".
Bek hoogrood, bij de jongen bleekrood. Pooten zwart,
bij de jongen bruinachtig. Oogen donkerbruin.
D e g r o o t s t e en k r a e h t i g s t e v an al 1 e s oo r t e n.
Bek z e e r k r a c h t i g . S t a a r t we i n i g g e v o r k t .
K-leur der vederen als bij St. hirundo; maar het grijs der
bovendeelen lichter, en de onderdeelen fraai wit.
Bewoont Afrika van de Kaap en Madagaskar tot aan de
Middellandsche zee; nestelt aan de Kaspische zee, om het
zuidelijke en Midden-Scandinavië tot Rügen en Sylt. Bij
ons zeer zelden en slechts eenige malen opgemerkt: het
laatst 4 stuks den 2 P ‘™ Junij 1847 langs de Zijl bij Leiden
waargenomen. Nestelt op zandbanken, somtijds gezellig met
St. cantiaca. Eijeren grooter dan kippeneijeren, en geel- of
bruinachtig wit, met graauwe en zwartbruine vlekken en
stippen.
De Lach-zeezwaluw. Sterna anglica.
Montagu, Orn., Diet., Suppl., ad vocera Tern gutt-bitted.—
Temm., I I , 744; IV , 460. — N aum., pl. 249. — Gould,
pl. 416.
Ge h e e l e l e n g t e 14". V l e u g e l s 12". S t a a r t : b u i t
e n p e n n e n 4}"; b i n n e n p e n n e n 3}".
Bek zwart, bij de jongen bruin. Oogen bruin. Pooten
zwartachtig.
K e n n e l i j k aan h a r e n k r a c h t i g e n , k o r t e n , zwa r t
e n b e k , en w ei n i g g e v o r k t e n s t a a r t .
Kleur der vederen als bij St. cantiaca ; maar de groote
slagpennen donkerder; bij de jongen de kop veel minder
zwart gevlekt, en de vlekken van den rug bleeker en rosachtig.
Bewoont bier en d a a r, maar in het algemeen in kleinen
getale, rivieren en kusten van het warme en gematigde
Europa; b. v. Hongarijë, Beijeren, Denemarken, waar zij
aan vele plaatsen nestelt. Schijnt niet in Scandinavië voor
te komen. Bij ons slechts eenige malen wajirgenomen. Komt
in het begin van Mei en vertrekt tegen het einde van
Augustus. Overwintert in Afrika; komt voor het overige
ook in de meeste streken van dit werelddeel, en in Azië
to t op de Sunda-eilanden voor. Nestelt aan vlakke en steen