hee ft, en wit en zwart van kleur is. Twee soorten u it Oost-
In d ie , Hai. ichthyaetus en humUis, zijn merkwaardig, omdat
hare nagels, zoo als bij de Visch-arenden, geheel afgerond
zijn.
Behalve onze Zee-arend komt in E u ropa, en wel slechts
aan de oevers der Kaspische zee tot Bengalen, slechts nog
eene soort van Zee-arend, Hai. leucorypha of Macei voor
die veel kleiner is dan de onze, eene andere kleurverdeeling
heeft, en nooit eenen witten staart krijgt.
De *ee-arend. Haliaetus alblcHla.
In Noord-Brabant ook Ganzen-arend; de ouden veelal
Witstaart en bij Haarlem Geelkop genoemd.
Der Seeadler. La pygargue of Vorfraie. The Erne,
the Sea-Eagle.
B r i s s o n , I , 427, no. 5. — Falco ossifragus en Vultur
albicilla, L in n ., p. 123 en 124. — T emm., I , p. 4 9 ; I I I ,
26. — N ozem. en S e f p , V , 417 en 419. — B u f f ., Enl.
112 (jong); 415 (overgang). — N a um ., pl. 1 2 , 1 3 e n l 4 . —-
G o u l d , pl. 10. — S c h l eg . en S u sbm. pl. 25 en 26. —
S ch l eg ., Tijdschr. voor Jagtk. 1851, fig. 3 (oud mannetje).
G e h e e l e l e n g t e 33 t o t 36". V l e u g e l s 24 t o t 26.
S t a a r t 12 t o t 13."
Pooten en washuid geel. Staart een weinig wiggevormig,
vooral bg de jongen, en bij deze langer dan bij de ouden.
Jong: B r u i n , donker of licht; dikwijls met ros of wit
gevlekt. Oo g e n en bek bruin.
Oud: D o n k e r b r u i n . S t a a r t p e n n e n en b o v e n d e k -
v e d e r e n van d e n s t a a r t wi t . Ko p en h a l s g r ijs -
acht ig. Be k l i c h t g e e l .
De Zee-arend bewoont geheel Europa tot IJslan d en Lapland;
hi] wordt ook in Groenland en geheel Siberië tot de
Aleoetische eilanden en Japan aangetroffen, en komt op
den trek in het noordelgke Afrika voor. Hij broedt menigvuldig
aan de oevers van den Beneden-Donau; in het noorden
gemeenlijk längs bet zeestrand. Hij bezoekt ons land slechts
gedurende den trektijd, wordt alsdan, veelal den geheelen
winter door, voornamelijk in de duinstreken, vrij algemeen
gezien, niet zelden gevangen en geschoten, maar dikwijls
ten onregte onder de fraai klinkende namen van Konings-
of Ketzers-arend vermeld, en voor den Steen-arend gehoii-
den. Hij maakt zijn groot nest op rotsen of hooge boomen.
De eijeren, 2 tot 4 in getale, zijn vuil wit van kleur, en
somtgds onduidelijk met bruin gevlekt. In den zomer voedt
hij zieh voornamelijk met visschen en watervogels; in den
winter maakt hij jag t op allerlei vogels en zoogdieren, zelfs
honden, en valt op het aas, zoo als de Gieren.
In Noord-Amerika, met uitzondering van Groenland,
wordt onze Zee-arend vervangen door eene met dezen zeer
verwante soort, Hai, leucocephalus, die men vroeger, maar
ten onregte, ook in Europa meende te hebben waargenomen.
Zij is een weinig kleiner dan de onze, en onderscheidt