lîis'iss:;
488
DE DUIKVOGELS. URINATORES.
De Duikvogels zijn, onder alle vogels, het meest geschikt
tot het verblijf in het water. Hunne v l e u g e l s zijn k o r t ,
somtijds vinachtig, of zelfs ongeschikt tot het vliegen. Hun
s t a a r t i s k o r t en gewoonlijk afgerond. De r o m p is l a n g we
r p i g en een weinig afgeplat. De p o o t e n zijn k o r t ,
k r a c h t i g , en geheel a a n h e t a c h t e r e i n d e van den romp
g e p l a a t s t . De Schenkels zijn grootendeels onder de huid van
den romp verborgen. De bovendeelen zijn veelal donker, de
onderdeelen wit van kleur. Bij het staan en loopen heeft hun
ligchaam eene min of meer loodregte rigting. De meesten
loopen moeijelijk en waggelende, maar zij zwemmen en du iken
uitstekend, en kunnen lang onder water blijven. Zij voeden
zich voornamelijk met kleine dieren, welke zij duikende
opzoeken. Hunne eijeren, veelal slechts 1 of 2 in getal,
zijn bij velen, naar evenredigheid, zeer groot. Zij nestelen
op rotsen, op den grond, in aardholen en sommigen maken
een, in het rie t, op het water drijvend nest. Velen leven
aan de zeekusten, sommigen ook op het zoete water. Zij
worden in alle werelddeelen aangetroffen; de in zee levende
soorten komen echter in de heete luchtstreken niet of zelden
voor, en deze hroeden en leven veelal gezellig.
Van de vier familien of hoofdgeslachten dezer orde is de
eene, die der Pengoeins [Aptenodytes), in het fransch man-
chols, tot het zuidelijk halfrond beperkt. De drie overigen
489
daarentegen zijn in ons werelddeel en ook in ons land vertegenwoordigd.
DE ALKA’S. ALCA.
De Alka’s , in het fransch pingouins genoemd, zijn d a delijk
onder alle Duikvogels te herkennen door dat zij
ge e n a c h t e r t e e n hebben. De drie overige teenen zijn
geheel door zwemvliezen vereenigd, en met scherpe nagels
gewapend. Hun ligchaam is ineengedrongen en de hals
dik. De bek is flaauw gekromd, min of meer zamenged
ru k t, eu somtijds min of meer verhoogd. De grootste
soort heeft nagenoeg de grootte van eene Gans, de kleinsten
evenaren in dit opzigt een Leeuwerik. Zij zijn tot de
kuststreken der koude gewesten van het noordelijk halfrond
beperkt, en vertegenwoordigen aldaar de Pengoeins, welke
op hunne beurt tot het zuidelijk halfrond beperkt zijn. In
Europa broeden zij zuidelijk tot Helgoland en de zuidwestkust
van Engeland. De meesten verhuizen in het najaar, en
komen alsdan tot ons en in de overige streken van Europa.
Zij broeden en leven gezellig; leggen slechts I , naar evenredigheid
zeer groot en gevlekt, ei, en voeden zich met
krabbetjes en andere zeediertjes.
De bij ons voorkomende soorten worden onder de volgende
ondergeslachten gebragt;
DE PAPEGAAIDUIKERS. MORMON.
De Papegaaiduikers zijn gekensehetst door hunnen bek.