iííii”4 ,
I «
'1:1
pl. 145. — G o u ld , pl. 54. — S u s em., V I , pl. 1, fig. 1.—
Chelidon urhîca, B o ie .
V a n a i l e o v e r i g e Z w a l u w e n o n d e r s c h e i d e n
d o o r h a r e m e t w i t t e v e d e r e n b e k l e e d e v o e two r t
e l s en t e e n e n .
Sninel zwart. Oog donkerbruin. S t a a r t t ame l i j k di e p
g e V o r k t.
Geheele lengte 5". Vleugels 4". S t a a r t : b i n n e n p e n -
nen 1}"; b u i t e n p e n n e n , n a g e n o e g 2}".
O n d e r d e e l e n en s t u i t z u i v e r wi t . O ve r i g e d e e l
e n z w a r t b l a a u w , op de vleugels en de staartpennen in
het roetzwarte overgaande.
De Huiszwaluw bewoont Europa en het gematigde Azië
tot Japan. In ons land is zij op vele plaatsen nagenoeg even
algemeen als de Boerenzwaluw. Zg komt later tot ons en
trekt vroeger weg dan deze. Haar stemgeluid bestaat in enkele,
scherpe toonen, en het gezang van het mannetje is
zeer eentoonig en eenvoudig. Zij wordt gewoonlijk bij boe-
renwoningen aangetroffen, broedt echter ook in steden b. v.
in Groningen. Zij vliegt veelal tamelijk hoog. Haar nest is
aan de buitenzijde van gebouwen geplakt, en men vindt er
veelal verscheidene digt bij elkander, maar steeds zoo aan-
gebragt, dat zij voor den regen beschermd zijn. Het heeft
de gedaante van eene holle halve kogel, met eene naauwe
ronde opening tot ingang; het is groot en van klei gemaakt.
Hare 4 to t 6 eijeren zijn wit van kleur, en slechts
toevallig met roode of bruine stipjes.
Ue Oeverzwaluw. llJrundo rlparla.
Ook Aard-, Duin-, Zand- en Waterzwalmv genoemd.
L in n ., p. 344, n«. 4. — T emm., I , 429; 111, 300. —
B u e e ., Enl. 543, 2. — N ozem. en S e e p , I , 35. — N a um.,
pl. 146. — G o u l d , pl. 58. — Cotyle riparia, B o ie .
Geheele lengte 5". Vleugels 4}"- S t a a r t : b i n n e n pen
n e n 1}"; b u i t e n p e n n e n 2".
S t a a r t s l e c h t s we i n i g g e v o r k t . Pooten naakt,
roodachtig zwart. Snavel zwart. Oog donkerbruin.
B o v e n d e e l e n en een k r a a g ove r den kr op, gri j s-
a c h t i g b r u i n , in het rosachtige speiende. Ov e r i g e de e l
en wi t .
De Oeverzwaluw is over geheel Europa en het gematigde
Azië verbreid. Zij wordt bij ons overal en gezellig broedende
gevonden, waar de grond los en sterk hellende is; b. v. in
de zanderijen der duinen, aan de kanten van dijken, in
groote aschhoopen enz. Zij krabt in de wanden holen van
verscheidene voeten diepte, en legt in het verwijde einde
daarvan, op vederen, 5 tot 6 kleine witte eijeren. Haar
stemgeluid en zang zijn zachter dan die der Huiszwaluw,
maar met deze te vergelijken. Zij komt eerst in de maand
Mei tot ons, en trekt reeds in Augustus weder weg. Zij
broedt slechts eenmaal.
lili?”