Hi
veer de grootte van ons kleinere ras, maar de roode vlek
aan de laatste slagpen ontbreekt, en de onderdeelen worden
slechts onvolkomen bruinroodachtig en laten de grijze grondkleur
steeds doorschijnen. De Goudvink houdt zieh in bosschen
op. Zijn zang is eenigzins schor, ju ist niet aangenaam,
en de vogel laat hem veelal onder het maken van
allerlei gebaren hooren. De lokstem daarentegen bestaat in
zachte, melancholische, maar fraaije en fluitende toonen. Hij
lee rt, wanneer hij jong opgevoed wordt, den zang van andere
vogels of kleine muzijkstukjes nafluiten, bootst echter
ook allerlei wanklanken n a , weshalve men zorg moet dragen,
dat hij die niet te hooren komt. Hij voedt zieh met het
zaad van verscheidene planten en vooral de pitten van beziën.
Hij maakt zijn nest op kleine boomen, ter hoogte van 5
tot 20 voet. Het is uit worteltjes van planten, grassteeltjes
enz. vervaardigd, van binnen met haren of wol belegd, en
rust op eene onderlaag van fijne takjes. De naar evenredigheid
eine eijeren zijn glanzig blaauwachtig groen, met paarsachtige
en donker roodbruine stippen en vlekjes.
DE KIIUISBEKKEN. LOXIA.
De Krmsbekken zijn gekensehetst door hunne p l omp e ,
k r a c h t i g e v o rme n ; k o r t e p o o t e n ; door eenen krachtigen
bek, wiens beide k a k e n veelal aan de p u nt, k r ui -
s e h n g s o v e r e l k a n d e r g e k r o m d zijn; door hunne bij
349
de oude mannetjes f r a a i r o o d e k l e u r e n ; door hun
o p o n t h o u d in s p a r r e b o s s c h e n , en door dat hun
v o e d s e l voornamelijk in het z a a d van s p a r r e b o o m e n
bestaat.
De jongen zijn geelachtig grijsbruin van kleur met zwartachtige
overlangsche vlekken. Bij de oude wijfjes zijn deze
vlekken onduidelijk, en hare kleur trekt meer iu het geel-
of groenachtige. Bij den overgang tot het volmaakte kleed
der mannetjes begint de hoofdkleur van het jeugdig kleed
allengs in het gele, en vervolgens in het roodgele, geel-
roode en eindelijk in het ponceau- of aalbezienrood over te
gaan. Zij bewonen de koude gematigde streken van het
noordelijk halfrond en broeden veelal reeds in December,
Januarij en Fehruarij. Hunne eijeren bieden bij eene en dezelfde
soort allerlei afwijkingen in grootte aan.
Men heeft in ons werelddeel drie soorten van echte
Kruisbekken, dat is te zeggen, wier kaken elkaar overkrui-
sen, waargenomen; zij werden ook in ons land aangetroffen.
Bij eenige andere soorten is de bek niet gekriiisd, maar
eenvoudig gekromd. Eene dezer Loxia {Corythus) enucleator,
bewoont ons werelddeel, maar werd tot nog toe niet in ons
rijk aangetroffen. Zij is nagenoeg zoo groot als een Spreeuw,
broedt binnen of digt bij den noord Poolkring rondom het
geheele noordelijke halfrond, en komt in den winter van
tijd to t tijd in het gematigde Europa.