’
1 it , ;
G .!() :
4.30
naam van Blaauwpooten de voorwerpen, bij welke de kleur der
pooten in het blaauwgraauwe trekt. Volgens hun zeggen zijn
deze ook kleiner en trekken vroeger naar het noorden terug
dan de gewone Houtsnip. Ilo e dit ook zij, aan een verschil
van soort is hier niet te denken.
Bovendeelen geelachtig grijs, roestrood en bruinzwart gevlekt,
dwars gestreept en gemarmerd. Onderdeelen rosachtig
grijs, met bruine dwarse zigzag banden. Keel witachtig.
Eene bruine streep längs de teugels. Verscheidene breede,
zwarte, door ros afgescheidene dwarsbanden op de kruin en
den achterhals. P u n t van den staart bruingrijs. Geen standvastig
uiterlijk onderscheid tusschen beide seksen, zelfs niet
in de teekening der längste slagpen, zoo als men dikwijls
beweert.
De Houtsnip bewoont de gematigde en koude streken
van Europa en Azië to t .fapan. Zij verhuist in October en
November, keert in Maart op hare broedplaatsen te ru g ,
overwintert in het warme Europa, zelden bij ons, en gaat
in Azië zuidelijk tot Nipaul. Zij is in ons land, op den
doortrek in het najaar, uit het noordoosten komende, menigvuldig,
zeer zeldzaam in het voorjaar op den te ru g trek ,
wanneer zij, zoo als onze meeste trekvogels, eenen meer
regten, korteren, oostelijken weg neemt, en zieh onderweg
weinig ophoudt. Zij broedt in Mei, in Scandinavie en Rusland
tot ongeveer 67° noordelijk; in kleinen getale in D e nemarken,
in het Wurtembergsche, in Engeland, in het
Munsterland en ook in ons land; zeer talrijk in Lithoeanie
en op het Karpathische gebergte. De Houtsnip trekt bij
nacht. Zij ligt over dag op den grond verscholen in bosschen,
in het hakhout of zelfs onder enkele struiken. Met het vallen
van den avond begeeft zij zich op de nabij gelegene velden,
om haar voedsel te zoeken. Zij voedt zich voornamelijk
raet wormen, insekten en derzelver maskers, kleine
weekdieren, eet echter ook beziën. Zij zet zich, in het voorja
a r en den zomer, somtijds op de hoogste toppen der boomen.
Bij het vliegen is de bek benedenwaarts gerigt. Hare
4 eijeren zijn bleek roestgeel, met roodgraauwe vlekjes en
stippen. Zij worden door het wijfje in zeventien dagen u itgebroed,
en de jongen verlaten het nest dadelijk na de geboorte,
doch worden er ook wel, liij gevaar, door de moeder
met haren bek uitgebragt.
Me l*oelsiii|i. Scolopax iiiajor.
Ook Dubbele snip, in Gelderland Grasvogel en Grassnep
genoemd.
Die Doppelschnep/e. La bécassine double. The great Snipe.
G mel., p. 661, rff. 36. — Gallinägo major, L ea ch . —
T emm., I I , 675; IV, 430. — N ozem. en S e p f , 111, 2 4 7 .—
N a um ., pl. 208. — G o u l d , pl. 320.
G e h e e l e l e n g t e 11". Vl e u g e l s 5}". S t a a r t 2". B e k
2 |" . V o e t w o r t e l \ j / .